Binnen de rijksoverheid wordt continu gezocht naar mogelijkheden de financiële functie nog verder te verbeteren; naar mogelijkheden de begrotingsfuncties nog verder invulling te geven. Het streven is daarbij gericht op flexibelere beheersregels zonder dat de beheersing van de begroting en de autorisatiefunctie van het parlement in gevaar worden gebracht.
Het zojuist genoemde, in 1991 verschenen rapport ” Verder bouwen aan Beheer” is met dit doel geschreven. De aan het rapport ten grondslag liggende vraag zou kunnen worden samengevat als “hoe kunnen we de beheersregels binnen de rijksoverheid zodanig flexibiliseren dat rigiditeit wordt voorkomen, variëteit mogelijk wordt en de begroting toch beheersbaar blijft”. In het rapport worden verschillende aanbevelingen gedaan die geleidelijk in 1993 en 1994 worden ingevoerd in de budgetspelregels binnen de rijksoverheid. Behalve de hiervoor reeds gememoreerde instelling van agentschappen voor uitvoerende diensten wordt bijvoorbeeld voorgesteld om gedeeltelijk terug te komen op het volledig schrappen van artikel 12 uit de CW 1976. Dit doet men door met ingang van 1993 per begrotingshoofdstuk toe te staan dat een gering onbesteed gebleven bedrag mag worden meegenomen naar het volgende begrotingsjaar. Het bedrag is vastgesteld op 0,25% van het begrotingstotaal van het desbetreffende begrotingshoofdstuk. Dit voorstel tot eindejaarsflexibiliteit vermindert enigszins de eindejaarskoorts (“je moet de beschikbare middelen uitgeven of je bent ze kwijt”), zonder dat het gevaar wordt gelopen dat uitgebreide stuwmeren worden opgebouwd.
Daarnaast bevat het rapport een mogelijkheid tot reserveren. In de voorbereiding van een begroting kan worden aangegeven of men bedragen die men beschikbaar heeft in een van de jaren geheel of gedeeltelijk wil doorschuiven naar latere jaren. Deze manier van “sparen voor later” wijkt af van de eindejaarsflexibiliteit, die zich richt op min of meer toevallig overgebleven gelden aan het einde van het lopende begrotingsjaar. De eindejaarsflexibiliteit is dus een faciliteit voor het uitvoeringsjaar zelf, terwijl de reserveringsfaciliteit zich beperkt tot de begrotingsvoorbereiding en zich richt op latere begrotingsjaren. Met deze reserveringsfaciliteit wordt getracht de voordelen van een lasten-batenstelsel (sparen voor grootscheepse investeringen in latere jaren) te benaderen, zonder dat een dergelijk stelsel feitelijk voor de hele rijksoverheid moet worden geïntroduceerd. Zoals gezegd kunnen agentschappen wel opteren voor een lasten-batenstelsel.
Tot slot zijn er nog aanbevelingen in het rapport die voorzien in een andere begrotingsindeling en in de mogelijkheid tussen begrotingsposten onderling te schuiven.