De meest bestudeerde kwestie in het verkiezingsonderzoek tussen de wereldoorlogen is de opgang en het electoraal verval van een rechtsradicale stroming met als kern de NSB. Dit is een verschijnsel dat in alle landen van West-Europa valt waar te nemen in deze jaren. In Nederland komt de steun voor deze stromingen betrekkelijk laat op gang, zij bereikt dan snel een vrij hoog niveau rond het midden van de jaren dertig en verliest vervolgens evenals elders weer even snel een groot deel van die steun. Hoewel het meeste in dit hoofdstuk gerapporteerde onderzoek betrekking heeft op nationale verkiezingen, is het onderzoek naar de NSB-aanhang sterk gefixeerd op de provinciale-statenverkiezingen van 1935. De “beweging” was eind 1931 gesticht. Zij begon in 1933 snel te groeien in ledental, maar bij de landelijke verkiezingen van 1933 had zij nog verstek laten gaan. Keuze voor deelname in 1935 was door de NSB-leiding bedoeld als een krachtproef. De voorafgaande snelle aanwas in leden en sympathisanten moest met het oog op de landelijke politieke verhoudingen via de toegang tot de Eerste Kamer in landelijk zichtbare electorale aanhang worden omgezet. Voor het overige steunt het verkiezingsonderzoek omtrent de NSB nog op de Tweede-Kamerverkiezingen van l937 en de provinciale-statenverkiezingen van 1939.
De 7,94% landelijke aanhang die de NSB bij haar eerste optreden scoorde, was de op een na hoogste steun die een debuterende partij sedert de invoering van algemeen kiesrecht in Nederland ooit heeft verworven. In 1937 bleek de NSB aanhang bij de Tweede-Kamerverkiezingen ongeveer te zijn gehalveerd. De teruggang vond over de hele linie plaats. Er was een betrekkelijk geringe achteruitgang in Drenthe tegenover een bijzonder grote achteruitgang in Limburg. De voortdurende steun in Drenthe zou vooral te danken zijn aan het effect van de propaganda van de agrarische beweging Landbouw en Maatschappij voor de NSB, het extra verlies in Limburg door krachtig verzet van de katholieke kerk tegen de NSB. De verdere achteruitgang bij de provinciale staten verkiezingen in 1939 is grilliger over de provincies verdeeld.
Tegelijk met de NSB deden ook andere rechtsradicale partijen pogingen electorale steun te winnen. Bijna nergens leidde dit tot een aanhang van enige betekenis. Lokaal konden dergelijke partijen hier en daar nog wat gewicht in de schaal leggen. Zo behaalde Zwart Front in 1937 landelijk een volstrekt onbetekenende score (0,2%). Maar in de woonplaats van de leider Arnold Meyer, het Noord-Brabantse Oisterwijk, behaalde deze beweging beduidende steun (21,35%). In de Haarlemmermeer is ook nog een handvol stemmen voor Zwart Front te vinden. Een betere reden dan dat Meyer hier was opgegroeid, is niet te bedenken.
De NSB was een laatkomer in de electorale arena. Een groot deel van de kiesgerechtigde bevolking behoorde al tot de vaste aanhang van de grote partijen die in een eerdere periode het Nederlandse partijstelsel in het tijdvak van de massa-democratie hadden gevormd. De NSB wist uit vele en veelsoortige milieus enige aanhang te verwerven. De steun beperkte zich niet tot een in sociaal en/of politiek opzicht scherp afgebakend deel van het electoraat. Niettemin bleek dat de aanhang van de NSB aanvankelijk het meest gewonnen werd onder meer welvarende sociale groepen in de verstedelijkte delen van het land en onder mensen die niet voordien tot de vaste aanhang van de grote confessionele partijen of van SDAP en communisten behoorden. In de minder verstedelijkte gebieden waar de NSB aanhang wist te verwerven, kon die nogal eens worden toegeschreven aan het optreden van lokaal invloedrijke figuren.
In sociaal opzicht recruteerde de NSB aanvankelijk het meest onder de deftige burgerij, maar ook onder middenstanders en boeren. Naarmate de tijd verstreek en de electorale steun afnam, verloor de NSB in toenemende mate het vermogen aanhangers uit de betere kringen te verwerven. In politiek opzicht hadden veel NSB-stemmers in 1933 al tot de aanhang van kleine protestpartijen behoord, afhankelijk van het deel van het land als splinter van de liberale partijen of in de marge van de grote zuilpartijen. Sommigen hadden in 1933 hun oorspronkelijk politiek tehuis de rug toegekeerd en hadden via een stem op de ARP hun voorkeur voor de persoon van Colijn als de noodzakelijke “sterke figuur” kenbaar gemaakt. Vooral veel oorspronkelijk liberale kiezers zijn kennelijk via dergelijke routes (men spreekt in dit verband wel van “losmaakpartijen”) in het vaarwater van de NSB beland.
Welstand bleek in een analyse van alle Nederlandse gemeenten een zeer belangrijke voorwaarde van NSB-succes in 1935: hoe rijker een gemeente hoe meer stemmen op de NSB. In samenhang daarmee was in steden, vooral ook in snel verstedelijkende forensengemeenten, in doorsnee meer steun voor de NSB dan op het platteland. Werkloosheid hing minder sterk en ook enigszins verwarrend met de omvang van de NSB-aanhang samen. In het algemeen en vooral in welvarende gemeenten liep NSB-steun op met afnemende werkloosheid, in arme gemeenten liep NSB-steun bij toenemende werkloosheid op. Men krijgt de indruk van extra steun met name in onbekommerde elite-milieus maar ook onder minder gefortuneerden die door de crisis zijn getroffen. Wat betreft de politieke milieus waarin de NSB goed en minder goed kon gedijen, maakt hetzelfde onderzoek duidelijk dat de verzuilde aanhang in de drie kampen (katholiek, christelijk en socialistisch) nauwelijks voor de NSB beschikbaar was. De NSB winst kwam vooral uit gemeenten met in 1933 veel aanhang van liberalen en protestpartijen, waarbij protestpartijen de belangrijkste rol vervulden. Combineren wij sociaal-structurele en politieke determinanten dan blijkt dat de afsluitende werking van de zuilen op het platteland wel werkte, maar in de steden niet of nauwelijks. Dit is in overeenstemming met het gedifferentieerde beeld dat langzamerhand over de werking van de zuilen is ontstaan.
Er waren landelijk in 1935 61 gemeenten met aanhangpercentages van minstens 15%. Zij liggen niet willekeurig over het land gespreid, maar vormen in het algemeen clusters. Hoog in 1935 scoren een aantal min of meer suburbane gemeenten als De Bilt, Maartensdijk, Naarden, Zandvoort, Bloemendaal en Voorburg. De gegoede deftige burgerij die hier de kern van de beweging vormde, neigde tot salonfascisme om verschillende redenen: het nationalisme met imperialistische strekking en het anti-socialisme van de NSB spraken aan en men zocht naar een minder slap antwoord op de crisis dan de gevestigde partijen klaarblijkelijk in staat waren te geven. Ook voor Wassenaar (slechts iets lager scorend) is een dergelijke analyse verschenen. Hier was de doorstroom van de liberalen via de ARP opvallend.
De meeste van de 61 hoog scorende gemeenten liggen op het platteland. Die behoren daar dus tot de min of meer uitzonderlijke gevallen. Waar de NSB hoog scoorde in plattelandsgemeenten in het Noorden, het Oosten en het Westen van het land, lijkt dit vooral het gevolg van een verscherpt besef van agrarische achterstelling, dat al in eerdere verkiezingen tot uiting was gebracht door een stem op de Plattelandersbond of steun aan de beweging Landbouw en Maatschappij. Dit geldt vooral in het Noorden en met name in Drenthe. Vrij uitvoerige verkiezingsanalyses over de periode 1931-1935 zijn ook verschenen met betrekking tot de Krimpenerwaard, het platteland van Twente en Zuid-Limburg. Lokale leidersfiguren blijken vaak een grote rol te hebben gespeeld. De vraag of de nabijheid tot de Duitse grens een positieve rol heeft gespeeld, wordt verschillend beantwoord.
Er bestaat een uitvoerige monografie over de NSB in Winterswijk. Deze gemeente is wel min of meer stedelijk, maar geen grote stad. In 1935 behaalde de NSB er een hoge score (iets meer dan 15%), op dat moment ook onder boeren. Die steun ging later weer grotendeels verloren. De aanvankelijk zeer grote aanhang werd door twee factoren verklaard: de aanwezigheid van lokale leidersfiguren met charismatische invloed en van een grote categorie kleinere ondernemers in de stad zelf en op het omringende platteland zonder veel kerkelijke binding en zonder een hoge organisatiegraad in moderne beroepsorganisaties. Zij voelden zich in hun sociale positie geschokt door de gevolgen van de structuurveranderingen die de industrialisatie teweeg had gebracht en door de economische crisis. Naast de provinciale-statenverkiezingen van l935 en de voorafgaande politieke constellatie komen in het boek ook nog de gemeenteraadsverkiezingen later in 1935 (waaraan de NSB niet deelnam) en de al eerder vermelde verkiezingen van 1937 en 1939 aan de orde.
In Amsterdam werden de politieke verhoudingen in de periode voorafgaand aan het optreden van de NSB gekenmerkt door verschillen in sociaal niveau en godsdienstige gezindte. De SDAP had een bijzonder sterke aanhang in buurten waar arbeiders en lagere middengroepen waren gehuisvest met een hoog percentage Joden. De communisten, een belangrijke stroming in Amsterdam in de jaren dertig, behaalden hun grootste steun in buurten met weinig Joden in de proletarische delen van de stad met over het algemeen slechte woontoestanden. De SDAP-aanhang strekte zich wat betreft sociaal niveau klaarblijkelijk iets verder uit binnen de kleine burgerij voorzover wij op het karakter van de buurten mogen afgaan. Daarnaast was het patroon van CPH-stemmen kennelijk geconcentreerd rond de havens. Voor het overige versterkten de activiteiten van woningbouwverenigingen de samenhang tussen politieke en religieuze gezindte. Zo doken hier en daar bijvoorbeeld onverwachte clusters van aanhangers van de RKSP op. Erg dominant kon dit verschijnsel, dat zich in deze periode tot de buitenrand van de stad beperkte, echter niet zijn omdat slechts 17% van de bouwproduktie in de periode 1905-1931 door woningbouwverenigingen werd gerealiseerd. De aanhang van de liberalen strekte zich in deze jaren behalve over delen van de grachtengordel steeds meer uit naar het Zuiden van de stad.
Voor 51 Amsterdamse teleenheden zijn de aanhangpatronen voor de NSB in 1935 en 1939 en het patroon van de afname tussen deze tijdstippen bekeken. Evenals in andere grote steden lag de aanhang van de NSB in de stad als geheel ruim boven het landelijk gemiddelde. Opnieuw bleek voor 1935 een sterke samenhang met welvaartsniveau. De samenhang met de aanwezigheid van Joden is ingewikkeld. Het ligt voor de hand en het ziet er ook naar uit dat Joden zelf nauwelijks op de NSB hebben gestemd. Wat deed de overige bevolking van een buurt naarmate de Joodse bevolking nadrukkelijker aanwezig was? Eén uitkomst wijst in de richting van grotere NSB-aanhang en dus van antisemitisme, in ander onderzoek wordt dit resultaat niet bevestigd, integendeel. In Amsterdam leidden meer katholieken per buurt ook tot meer NSB-stemmen, waarbij er geen reden is om aan te nemen dat deze stemmen niet van de katholieken zelf afkomstig waren. Dat zou alweer op een weinig afsluitende werking van de katholieke zuil in het grootstedelijk milieu wijzen. In de buurten met sterke aanhang voor de concurrerende linkse bewegingen toonden de door communisten gedomineerde eenheden minder omzwaaien in de richting van de NSB dan de SDAP bolwerken. Tussen 1935 en 1939 verminderde vooral de steun in de meest welvarende buurten. Ruwweg dezelfde factoren werkten gunstig of ongunstig op de aanhang van de NSB in 1939 maar de samenhangen waren minder scherp uitgesproken geworden. De verklaarde variantie van de opgestelde regressiemodellen daalde.
Zie verder:
- N. P. Passchier, Centrumpartij en NSB. Een vergelijking vanuit het sociaal-ecologisch gezichtspunt, in: Geografisch Tijdschrift, 21 (1987), pp. 39-50
- H. Schippers, Zwart en Nationaal Front. Latijns georienteerd rechts-radicalisme in Nederland (1922-1946), Amsterdam, 1986
- H.W. von der Dunk (red.), In de schaduw van de depressie. De NSB en de verkiezingen in de jaren dertig, Alphen aan den Rijn, 1982
- J.H. de Ru, Landbouw en Maatschappij. Analyse van een boerenbeweging in de crisisjaren, Wageningen, 1980;
- O. Schmidt, A quantitative analysis of support for the National Socialist Movement (NSB) from 1935 to 1940 in the City of Amsterdam, in: Acta Politica, 14 (1979), pp. 479-508
- N.P. Passchier en H.H. van der Wusten, Het electoraal succes van de NSB in 1935. Enige achtergronden van verschillen tussen de gemeenten, in: P.W. Klein en G.J. Borger (red.), De jaren dertig. Aspecten van crisis en werkloosheid, Amsterdam, 1979, pp. 262-273
- S.Y.A. Vellenga, Katholiek Zuid Limburg en het fascisme. Een onderzoek naar het kiesgedrag van de Limburger in de jaren dertig, Assen, 1975
- G.A. Kooy, Het echec van een “volkse” beweging. Nazificatie en denazificatie in Nederland l931-1945, Assen, 1964
- Fr. Leyden, Verkiezingssociografie van Amsterdam, in: Mensch en Maatschappij, 10(1934), pp. 102-117, pp. 417-421.