Het regime van organisaties heeft betrekking op de middelen waarvan de leiding van organisaties zich bedient om zich te verzekeren van de loyaliteit en inzet van de organisatiegenoten, en de instelling van de organisatiegenoten. Daarbij zijn de volgende middelen te onderscheiden: dwangmiddelen ofwel negatieve sancties; lokmiddelen ofwel positieve sancties; ideële aansporingen, waarbij de leiding verwijst naar de waarden en doelstellingen van de organisatie; sociale aansporingen, die gericht zijn op vergroting van de sociale binding; instrumentele aansporingen, waarbij de leiding de organisatiegenoten in hun ogen interessante taken laat verrichten.
In het geval van sociale bewegingsorganisaties beschikt de leiding uiteraard niet of nauwelijks over dwang- en lokmiddelen en gebruikt zij vooral ideële en sociale aansporingen om de „achterban” te motiveren. Wat de doelstellingen betreft is niet alleen het „morele gehalte” maar ook de – gepercipieerde – haalbaarheid van belang; slechts weinigen komen immers in actie indien de doeleinden onbereikbaar lijken te zijn. Van hun kant zullen de leden van sociale bewegingsorganisaties zich in de regel niet afstandelijk of berekenend maar betrokken opstellen, zij het dat de mate van betrokkenheid zoals opgemerkt sterk uiteenloopt.
Een voor sociale bewegingsorganisaties belangrijke maatschappelijke ontwikkeling is dat er nog steeds onder velen de bereidheid bestaat vrijwilligerswerk te verrichten, maar dat de uit te voeren taken in toenemende mate „interessant”, ja zelfs „uitdagend” dienen te zijn. De leiding van dergelijke organisaties staat derhalve voor de opgave leden ook instrumenteel te binden. Daarnaast is de binding van velen aan sociale bewegingsorganisaties minder hecht en duurzaam dan vroeger; sociale bewegingsorganisaties kunnen gemakkelijker leden winnen dan vroeger, maar ze raken die leden ook weer tamelijk snel kwijt. Het is dan ook tegenwoordig voor verenigingen minstens zo belangrijk om de bestaande leden te behouden als om nieuwe leden te werven.