Het salaris van ministers en staatssecretarissen wordt geregeld in deWet rechtspositie ministers en staatssecretarissen. Het maandsalaris bedraagt op dit moment € 10.325,86 voor de ministers (inclusief de minister-president) en € 9691,95 voor de staatssecretarissen.
Na aftreden heeft de minister of staatssecretaris recht op een uitkering op basis van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (de Appa), ongeacht de reden van aftreden. Deze uitkering heeft het karakter van een voorziening totdat de minister of staatssecretaris in een andere functie een voldoende peil van inkomen heeft bereikt. Er is een anti-cumulatieregeling van toepassing waarbij inkomsten op de uitkering in mindering worden gebracht. Indien het inkomen gelijk is aan of hoger dan het inkomen uit de politieke functie vindt er in het geheel geen uitkering meer plaats. De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar 80% en vervolgens 70% van de laatstelijk als minister of staatssecretaris genoten bezoldiging. De uitkering werd tot 2010 toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de bewindspersoon in functie is geweest, maar tenminste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. In 2010 wed de uitkeringsduur teruggebracht tot 4 jaar. De leeftijd waarop bij aftreden recht bestaat op een verlengde uitkering tot 65 jaar werd tegelijkertijd verhoogd van 50 naar 55 jaar. Ook wordt een sollicitatieplicht ingesteld. Tevens kwam er een regeling voor openbaarmaking en verrekening van inkomsten uit nevenfuncties. In 2012 werd de uitkeringsduur verder verminderd van 4 jaar naar 3 jaar en 2 maanden. Deze regeling geldt o.a. voor de leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen, commissarissen van de Koning, leden van gedeputeerde staten, burgemeesters, wethouders, leden van het dagelijks bestuur van deelgemeenten, en bestuursleden van een waterschap. Deze versobering van de uitkeringsduur gaat gelden voor zittende en nieuwe ambtsdragers.
Zie voor de wijziging van 2010: Bijlage 30424, Handelingen Tweede Kamer, Wijziging Appa etc in verband met versobering wachtgeldregime, nrs 1 e.v.
Zie voor de wijziging van 2012: Bijlage 33.298, Handelingen Tweede Kamer, 2011-2012, Wet aanpassing uitkeringsduur Appa, nrs. 1 e.v.
Sinds juni 2014 ligt er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer om de verlengde uitkering van maximaal tien jaar terug te brengen tot maximaal vijf jaar. Bij een pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar betekent dit dat de leeftid waarop bij aftreden recht bestaat op een verlengde uitkering 62 jaar is. Zie: Bijlage 33.946, Handelingen Tweede Kamer, 2013-2014, Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa, nrs. 1 e.v.
Een minister of staatssecretaris ontleent zijn pensioenaanspraken eveneens aan de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). De Appa biedt ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Het ouderdomspensioen bestaat uit een percentage van het eindloon van de bewindspersoon, verminderd met een zogenaamde franchise: de voor iedereen geldende AOW en ANW (Algemene nabestaandenwet). Het pensioenpercentage is afhankelijk van de duur van de ambtsvervulling.
Voor ministers en staatssecretarissen geldt een opbouwpercentage van 2% per jaar. Na het aftreden blijft deze opbouw gedurende de eerste vier jaar gelijk. Dit percentage daalt wel afhankelijk van de hoogte van eventueel ander inkomen naast de uitkering. Na vier jaar wordt het percentage in beginsel 1%.
Een nabestaandenpensioen bedraagt 5/7e deel van het ouderdomspensioen.
In maart 2013 werd een nadere wijziging van de APPA bij de Tweede Kamer ingediend. Het voorstel laat de APPA aansluiten bij de Wet op de verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd. Het APPA-pensioen wordt aangepast aan de veranderde leeftijd waarop de AOW ingaat. De ingangsdatum van het APPA-pensioen wordt daarom flexibel gemaakt. Het wetsvoorstel bevat verder een nieuwe regeling van het eigen pensioen van politici, waarbij deze regeling beter gaat aansluiten op het ABP-pensioen voor overheidswerknemers. Zie: Bijlage 33.565, Handelingen Tweede Kamer, 2012-2013, Wet aanpassing pensioenleeftijd APPA, nrs. 1 e.v.
Het wetsvoorstel werd op 26 juni door de Tweede Kamer met algemene stemmen aangenomen (een twee-derde meerderheid is in dit soort gevallen vereist).
In april 2004 verscheen het advies “Over dienen en verdienen” van de adviescommissie beloning en rechtspositie ambtelijke en politieke topstructuur, de commissie-Dijkstal.
Centrale vraag was of topfuncties in de publieke sector toereikend worden beloond. De commissie kwam voor wat betreft bewindspersonen tot de volgende adviezen.
- het ministerssalaris dient zodanig te worden verhoogd, dat het het hoogste salaris is in de publieke sector. Het huidige salarisniveau van de minister moet met 30% worden verhoogd om de ontstane achterstand ten opzichte van (top)ambtenaren in te lopen. De afstand tot vergelijkbare functies in de marktsector rechtvaardigt een separate inhaalslag van 20%, eventueel in fasen
- over de pensioenen deed de commissie geen uitspraken
- de anticumulatie in de Appa blijft op het niveau van het in de desbetreffende functie genoten salaris
- gewezen ambtsdragers krijgen aanspraak op een outplacementtraject en in de Appa wordt een sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers jonger dan 57,5 jaar geïntroduceerd
- de leeftijdsgrens bij een voortgezette uitkering vanaf vijftig jaar wordt verhoogd naar vijfenvijftig jaar, waarbij de voorwaarde van een ‘diensttijd’ van tien jaar blijft gehandhaafd
- Er dient een leeftijdscriterium in de Appa te worden opgenomen op grond waarvan de uitkeringsduur langer is naarmate men ouder is bij aftreden. Het ligt hierbij in de rede om de uitkeringsduur voor gewezen ambtsdragers die ouder zijn dan 50 jaar op het huidige maximum te stellen van zes jaar. De uitkeringsduur voor ambtsdragers jonger dan 50 jaar wordt teruggebracht tot maximaal vier jaar
- de bezoldiging van de staatssecretaris bedraagt 90% van het ministerssalaris vanwege de van de minister afgeleide verantwoordelijkheid
- gezien de bijzondere verantwoordelijkheid van de Minister-President als voorzitter van de Ministerraad ontvangt deze een 10% hogere bezoldiging dan een minister.
Vervolgens werd bij de Tweede Kamer een aantal wetsontwerpen ingediend om de adviezen van Dijkstal te implementeren. Daarbij ging het allereerst om de salarisverhoging, zie:
- Bijlage 30426, nr. 7 bevat een overzicht van de voorgenomen regeling voor alle benoemde poltieke bestuurders, leden van de Hoge Colleges van Staat en volksvertegenwoordigers. Het gaat daarbij om het huidige bruto-salaris en de onkostenvergoeding. Ook wordt een berekening gegeven van de gevolgen van een verhoging tot 110% (huidige voorstel) en tot 130% (commissie-Dijkstal)
- Bijlage 30426, Handelingen Tweede Kamer, Wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman, nrs. 1 e.v.
Het wetsvoorstel stelde voor om het ministerssalaris met 10% te verhogen. Het salaris van de minister-president diende extra verhoogd te worden verhoogd tot 110% van het ministerssalaris. Het salaris van de staatsecretarissen zou 94% gaan bedragen van het ministerssalaris. De verhoging met 10% werd gezien als een eerste stap. Over de volgende stappen (verhoging tot 130% van het huidige salaris) zou een Commissie van Wijzen gaan besissen.
Op 9 juli 2009 besloot het kabinet echter het wetsvoorstel in te trekken. Het kabinet achtte het onjuist tot salarisverhoging over te gaan in tijden van kredietcrisis.
Overigens: de veelgebruikte term “Balkenende-norm” voor de salarissen in de (semi-)publieke sector suggereert ten onrechte dat het salaris van de Minister-President (op dit moment gelijk aan dat van een minister) normgevend is. Het gaat echter om het ministersalaris vermeerderd met dertig procent. In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II, Bruggen slaan, is opgenomen dat de norm 100% van een ministerssalaris gaat worden. Indien noodzakelijk kan daarop een uitzondering worden gemaakt.
Alle onkosten van ministers, staatssecretarissen en topambtenaren staan sinds maart 2013 op de website van de rijksoverheid, bij de verschillende ministeries. Ook de achterliggende documenten als facturen, bonnen, declaratieformulieren worden gepubliceerd. Het gaat onder andere om reis- en verblijfkosten in binnen- en buitenland, vakliteratuur, ict-voorzieningen aan huis en restaurantkosten.
In juni 2015 zond minister Plasterk zijn integralie visie op de rechtspositie van politieke ambtsdragers Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie naar de Kamer, zie: Bijlage 28479, Handelingen Tweede Kamer, 2014-2015, nr. 73 Brief van de minister van Binnenlandse Zaken, 4 juni 2015.