Slachtofferenquêtes hebben tot doel meer inzicht te krijgen in de omvang en de ontwikkeling van de verborgen criminaliteit. Dit is criminaliteit die niet is terug te vinden in de politieregistratie.
Sinds 1980 worden door het CBS slachtofferenquêtes afgenomen. Daarbij wordt een steekproef uit de bevolking van 15 jaar en ouder genomen. Er wordt niet alleen gevraagd of zij het afgelopen jaar slachtoffer van bepaalde delicten zijn geweest, maar ook hoe vaak, of deze gebeurtenissen aan de politie zijn gemeld, en of daarvan een schriftelijke verklaring is opgesteld. Op deze manier kan een beeld worden gekregen van de omvang van de gepleegde criminaliteit en van de verhouding tussen de geregistreerde en de niet-geregistreerde criminaliteit.
Uit de slachtofferenquêtes komt naar voren dat de bevolking van 15 jaar en ouder in Nederland jaarlijks te maken krijgt met 4 à 4,7 miljoen delicten. Dit is een veelvoud van het aantal geregistreerde delicten. Hierbij dient te worden bedacht dat van de geregistreerde criminaliteit ook delicten deel uitmaken die niet door slachtofferenquêtes worden gedekt. Het gaat hier om slachtofferloze delicten, zoals verboden wapenbezit en rijden onder invloed, en delicten waarvan bedrijven en instellingen het slachtoffer zijn geworden.
Figuur 2. Veelvoorkomende delicten uit de slachtofferenquêtes, 1980–1998.
vermogensdelicten |
vernielingen |
geweldsdelicten |
totaal |
|
(x 1.000) |
||||
1980 |
1.385 |
1.370 |
654 |
3.569 |
1981 |
1.544 |
1.435 |
786 |
3.975 |
1982 |
1.704 |
1.501 |
919 |
4.381 |
1983 |
1.747 |
1.458 |
998 |
4.472 |
1984 |
1.791 |
1.416 |
1.077 |
4.563 |
1985 |
1.812 |
1.350 |
983 |
4.394 |
1986 |
1.834 |
1.283 |
890 |
4.225 |
1987 |
1.771 |
1.282 |
888 |
4.165 |
1988 |
1.708 |
1.281 |
886 |
4.105 |
1989 |
1.732 |
1.277 |
912 |
4.143 |
1990 |
1.756 |
1.273 |
937 |
4.180 |
1991 |
1.826 |
1.340 |
955 |
4.320 |
1992 |
1.895 |
1.408 |
972 |
4.460 |
1993 |
1.819 |
1.609 |
849 |
4.439 |
1994 |
1.874 |
1.559 |
866 |
4.533 |
1995 |
1.980 |
1.496 |
842 |
4.506 |
1996 |
1.673 |
1.447 |
722 |
4.006 |
1997 |
1.853 |
1.656 |
860 |
4.544 |
1998 |
1.812 |
1.759 |
954 |
4.691 |
Bron: M. M. Schreuders, F. W. M. Huls, W. M. Garnier en K. E. Swierstra, red., Criminaliteit en rechtshandhaving 1999; ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag, 1999, p. 58.
Figuur 2 laat de ontwikkeling van het aantal delicten in de tijd zien. Zij zijn geschat op basis van opgaven van deelnemers aan slachtofferenquêtes. Onderscheiden zijn geweldsdelicten, vermogensdelicten en vernielingen. In deze tijdreeksen doet zich veel minder een opwaartse of neerwaartse trend voor dan in de hiervoor besproken politiecijfers.
Uit de enquêtes blijkt dat het percentage slachtoffers dat aangifte doet bij de politie, varieert naar delictsoort. Zo wordt van alle geweldsdelicten tussen de 15 en 30% bij de politie gemeld. Dat is minder dan gemiddeld. Vooral seksuele delicten en bedreigingen worden weinig gemeld. Van de mishandelingen wordt ongeveer de helft gemeld. Ruim de helft van de vermogensdelicten wordt gemeld. Bij vernielingen is dat ongeveer een kwart.
Vier van de vijf bij de politie gemelde delicten resulteert in een door het slachtoffer ondertekend document, meestal in de vorm van een procesverbaal. Ook dit percentage varieert per delictsoort. Bij vermogensdelicten is het percentage 90. Iets meer dan 70% van de vernielingen leidt tot een ondertekend document.
Men zou verwachten dat de criminaliteit waarvan de aangifte door het slachtoffer is ondertekend eenzelfde verloop kent als de door de politie geregistreerde criminaliteit. Het blijkt evenwel dat de trends in de beide reeksen van cijfers maar ten dele parallel lopen. De gebruikte delictsomschrijvingen en de methodologische problemen inherent aan slachtofferenquêtes kunnen dit verklaren. Geheugenproblemen spelen eveneens een belangrijke rol. Het blijkt dat slachtoffers delicten die hen zijn overkomen vergeten of ten onrechte denken dat zij nog maar kort geleden hebben plaatsgevonden.
Slachtofferenquêtes maken de politiecijfers dus allerminst overbodig. De resultaten hebben hun beperkingen en laten zich ook niet goed met politiecijfers vergelijken. Mogelijk hebben slachofferenquêtes nog hun grootste nut op lokaal niveau. In dit verband kan worden gewezen op de zogenaamde Politiemonitor bevolking. Dit is een tweejaarlijks, landelijk bevolkingsonderzoek naar criminaliteit, onveiligheid, preventiegedrag van burgers en de kwaliteit van de politie. Daartoe worden in elk van de 25 politieregio’s tenminste 1.000 personen telefonisch ondervraagd. De resultaten worden zowel landelijk als voor elk van de regio’s afzonderlijk gepresenteerd.