De belangrijkste staatsrechtelijke bron met betrekking tot de plaats en functie van het parlement in het Nederlandse politieke bestel is de Grondwet.
Andere wetten die regels stellen met betrekking tot het functioneren van de Staten-Generaal zijn primair:
- het in de hiërarchie van regelgeving boven de Grondwet staande Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden dat specifieke regels geeft voor de totstandbrenging van rijkswetten die zowel in Nederland als in Aruba, Curaçao en Sint Maartenkunnen gelden
- de Wet op de Parlementaire Enquête, voordien: Enquêtewet (Stb. 1850, nr. 45), die de uitoefening van het recht van enquête regelt
- de Wet ministeriële verantwoordelijkheid (Stb. 1855, nr. 33), die bepaalt op welke wijze een aanklacht tegen een minister bij de Tweede Kamer kan worden ingediend alsmede de wijze waarop de kamer de aanklacht in behandeling neem
- de Wet op de Ruimtelijke Ordening, die onder meer de betrokkenheid van Tweede en Eerste Kamer bij het ruimtelijke-ordeningsbeleid regelt
- de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen (Stb. 1994, nr. 542), die de parlementaire goedkeuringsprocedure van verdragen aangeeft.
De organisatie en werkwijze van de afzonderlijke kamers is gedetailleerd vastgelegd in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, het Reglement van Orde van de Eerste Kamer en de het Reglement van Orde van de Verenigde Vergadering. De Grondwet van 1983 bevat voor het eerst een bepaling (artikel 72), dat beide kamers afzonderlijk en in verenigde vergadering een reglement van orde vaststellen. In 1983 zijn de reglementen van orde aan de tekst van de herziene Grondwet aangepast.
Het staatsrecht ten aanzien van de Staten-Generaal berust voor een niet gering deel op gewoonte. Dat geldt ook voor de zogenaamde vertrouwensregel, die de basis vormt van ons parlementaire stelsel. Zie hierover hoofdstuk Ministerraad, ministers en staatssecretarissen, paragraaf Ontwikkeling ministeriële verantwoordelijkheid en ministerraad. Zie de Kieswet en Hoofdstuk Kiesstelsel en Kiesrecht voor de wijze van verkiezing van de leden van beide kamers; zie hoofdstuk Verkiezingen Tweede Kamer voor de verkiezingsuitslagen.
Voor een gezaghebbend maar gedateerd artikelsgewijs commentaar op het reglement van orde van de Tweede Kamer, zie: J.G. Pippel, Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zijn geschiedenis en toepassing, ’s-Gravenhage, 3e vermeerderde druk, 1950 met een vervolg uit 1954.
Zie voor een commentaar op onderdelen van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer: H.M. Franssen en J.A. van Schagen, Over de orde, mijnheer de voorzitter; werkwijze van de Tweede Kamer, ’s-Gravenhage, 1990.
Naar aanleiding van de integrale herziening van het reglement van orde verscheen onder redactie van E.C.M. Jurgens en J.A. van Schagen: Tweede Kamer op orde. Beschouwingen over het herziene Reglement van orde, ’s-Gravenhage, 1993; een bundeling van vijftien in de Staatscourant gepubliceerde artikelen.
In 1989 verscheen in twee delen: A. Postma (red.), De Reglementen van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, Groningen:
- eerste deel: A. Postma en A.H.J. Strak, Teksten van de Reglementen van Orde over de periode 1796-1983
- tweede deel: A.H.J. Strak, Vergelijking van het Reglement van Orde van 1983 met de Reglementen van Orde van 1815, 1849, 1888, 1950 en 1967.