Op hoofdlijnen kan de taakverdeling in de waterstaatszorg als volgt weergegeven worden:
Het rijk beheert de grote wateren zoals rivieren, Wadden- en Noordzee op zowel kwantitatief als kwalitatief gebied. Ook waterkeringen en vaarwegenbeheer vallen onder haar hoede. De beheersverantwoordelijkheid van de provincies betreft vooral, het kwantitatieve en kwalitatieve beheer van grondwater en het regionale vaarwegenbeheer. De waterschappen zijn belast met de lokale en regionale waterstaatszorg. Hun beheerstaken richten zich in het bijzonder op het kwalitatieve en kwantitatieve oppervlaktewater en op de waterkeringen. In toenemende mate zijn daarbij deze beheerstaken binnen een bepaald gebied aan één waterschap opgedragen; de zogenaamde all-in waterschappen. Ook komt de situatie voor dat het kwaliteitsbeheer is afgesplitst van het kwantiteitsbeheer en wordt uitgevoerd door zuiveringsschappen. Dit zijn waterschappen, uitsluitend belast met het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren. Ten slotte kunnen ook gemeenten als beheerder van waterstaatsobjecten optreden. Dit kan zich onder andere voordoen bij gemeentelijke vaarwegen, havens, grachten, kaden en dergelijke, hetgeen voortvloeit uit de zorg voor de gemeentelijke huishouding. Een andere belangrijke taak van de gemeente is de zorg voor het rioleringstelsel.