Met de totstandkoming van de organieke Waterschapswet in 1992, voortkomend uit artikel 133 van de Grondwet is de staatsrechtelijke positie van het waterschap als openbaar lichaam van functioneel bestuur nadrukkelijk bevestigd. Uitgangspunt was om het preventief toezicht terug te dringen en te beperken tot het hoogst noodzakelijke.
Dit blijkt uit de limitatieve opsomming in de Waterschapswet van handelingen waarvoor goedkeuring door de provincie is vereist. Wel vraagt de eis van inbedding van het functioneel bestuur in de algemene democratie dat Provinciale Staten bij reglement hun toezicht inhoud kunnen geven. Hiertoe heeft Provinciale Staten in beginsel de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken, inrichting, samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen. Daarnaast vervult de provincie een cruciale rol bij de planvorming op het terrein van de waterhuishouding, ruimtelijke ordening en het natuur- en milieubeheer. Hiermee geeft de provincie het strategisch beleid vorm waarbinnen het waterschap dient te opereren. Niettemin is er een aantal factoren die de relatie tussen functioneel en algemeen bestuur onder druk zetten.