Het bijeenroepen van de tweede Haagse vredesconferentie van 15 juni tot 18 oktober 1907 ging terug op een verzoek van de American Peace Society aan het Amerikaanse Congres om de president regelmatig internationale conferenties over gemeenschappelijke belangen bijeen te laten roepen. President Th. Roosevelt zag er uiteindelijk geen bezwaar in en stelde aan de partijen die in Den Haag geaccrediteerd waren voor om opnieuw in Den Haag bijeen te komen en het aantal verdragpartijen uit te breiden. Toen er voldoende steun bleek, kreeg het secretariaat van het Permanent Hof de opdracht de agenda voor te bereiden. Op voorwaarde dat alle staten van het Amerikaanse continent aanwezig konden zijn (een uitvloeisel van een conflict binnen de Internationale Unie van Amerikaanse Republieken, dat opgelost werd door alle Amerikaanse staten te laten toetreden tot het Haagse arbitrageverdrag uit 1899), liet Roosevelt het uitnodigen over aan de tsaar. De uitnodiging aan de Amerikaanse staten liep nog bijna mis omdat de meeste van deze staten geen ambassade in Moskou hadden en dus niet benaderd konden worden. Op de tweede conferentie waren 44 (van de toen 57 soevereine) staten aanwezig, waarvan de helft niet-Europees was. Ditmaal waren er vier commissies, die een verklaring en 13 verdragen (3 herzieningen, waaronder een voor het Permanent Hof, en 10 nieuwe) produceerden. De nieuwe verdragen hadden alle betrekking op het gebruik van wapens en de regels voor de oorlogvoering (“ius in bello”). Wat de politiek oplopende spanningen in de wereld betreft, was er weinig vooruitgang omdat Duitsland het bespreken van ontwapening blokkeerde. Opnieuw kwamen veel particuliere organisaties naar Den Haag en opnieuw gaven zij een nieuwsbulletin uit. Bovendien organiseerden zij hun eigen forum, “Le cercle international”, waar zij dagelijks via voordrachten en discussies informatie en opinies uitwisselden. De voorzitter van de conferentie nodigde twee representatief geachte particuliere organisaties (de Internationale Vrouwenraad en het Leger des Heils) uit om hun meningen op een aantal punten te geven, wat te zien is als een eerste consultatieve status voor niet-gouvernementele organisaties. De conferentie besloot om zeven jaar later opnieuw in Den Haag bij elkaar te komen. Om te bereiken dat de derde conferentie voldoende werd voorbereid moest een voorbereidend comité van regeringsafgevaardigden deze conferentie tijdig en gedegen voorbereiden evenals een organisatie- en procedurestelsel voor de conferentie ontwerpen. Net als bij de publieke internationale unies zette ook op veiligheidsterrein een proces van institutionalisering in.
De in de Amerikaanse staalindustrie rijk geworden Andrew Carnegie besloot zijn vermogen ten behoeve van onderwijs, welzijn en vrede aan te wenden. Tot de gebouwen die hij liet plaatsen, horen dat van het Centraal Amerikaanse Hof van Justitie uit 1907 en het Vredespaleis in Den Haag (1913). Dit laatste was bedoeld om een hoog gekwalificeerde bibliotheek voor internationaal recht en diplomatie te huisvesten evenals het Permanent Hof van Arbitrage. Met dit laatste ging de Nederlandse regering, die huisvesting van een internationale instantie eigenlijk een zaak van de betrokken staten achtte, alleen akkoord nadat een stichting in het leven was geroepen. Het Vredespaleis werd in 1913 geopend en zou naast de bibliotheek en het arbitragehof later eveneens het Permanent Hof van Internationale Justitie (1922) en de opvolger daarvan in 1946, het Internationaal Hof van Justitie, huisvesten. Met de vestiging van het Permanent Hof, de Nobelprijs voor de Vrede voor Asser in 1911 (die tevens lid van het Permanent Hof werd) en het nieuwe Vredespaleis werd Den Haag, in aansluiting op de Nederlandse traditie van internationale juristen als Hugo de Groot en Cornelis van Bijnkershoek, een begrip in het internationale recht en de internationale politiek.
Als gevolg van het uitbreken van de Wereldoorlog in augustus 1914 ging de voor 1915 geplande derde Haagse vredesconferentie, waarvoor de voorbereidingen in 1913 begonnen waren, niet door. De plannen voor een naoorlogse veiligheidsorganisatie waren vooral een Angelsaksische aangelegenheid. Naarmate de vredesbesprekingen dichterbij kwamen, ontkenden Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de ervaringen van de Haagse vredesconferenties des te meer, omdat de volkenbond die zij voor ogen hadden vrij moest blijven van elke associatie met eerdere ondernemingen. Het invloedrijke Franse delegatielid L. Bourgeois slaagde er evenwel in het middel van arbitrage vermeld te krijgen in het verdrag van Versailles, waardoor op dit punt van continuïteit kan worden gesproken.
Zie voor het Nederlandse pacifisme en de Haagse vredesconferenties:
- J. Dülffer, Regeln gegen den Krieg? Die Haager Friedens-Konferenzen 1899 und 1907 in der internationalen Politik, Frankurt, 1981
- A.J.P. Tammes, “Het internationalisme en pacifisme in Nederland sedert het begin van de negentiende eeuw” in: J.S. Bartstra en W. Banning (red.), Nederland tussen de natiën. Een bijdrage tot onze cultuurgeschiedenis. Deel II, Amsterdam, 1948, 7-34.
Zie voorts de documenten betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1899-1919: Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848-1919. Derde periode 1899-1919. Deel 1-8 (1899-1919), uitgegeven door C. Smit, Den Haag, 1957-1974.