Tweede Wereldoorlog

Het zijn juist ook de „katholieke jongeren” geweest (voor zover men daar generaliserend van kan spreken) die in de jaren dertig het katholicisme in Nederland geconfronteerd hebben met de problematiek van fascisme en nationaal-socialisme. In het koor van kritiek op de democratie dat in deze crisisjaren alom van zich liet horen, hebben zij de katholieke stem laten horen. Totalitaire sympathieën klonken daarin regelmatig door, soms in communistische maar vaker in fascistische richting. Stromingen en bewegingen als Zwart Front en Verdinaso vonden vooral in het (katholieke) zuiden van Nederland weerklank. Ging het hier nog om gevallen die men kon afdoen als min of meer excentrieke verschijnselen van marginale figuren en initiatieven, toen echter de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) zich ook expliciet op de katholieke doelgroep ging richten, werd men zich bewust van de ernst van de ontwikkelingen.

Vanuit kerkelijk perspectief hielden deze afwijkende geluiden en sympathieën vooral een bedreiging in voor de zozeer gekoesterde eenheid van het katholieke volksdeel. Vandaar dat de Nederlandse bisschoppen al tamelijk vroeg gewaarschuwd hebben voor de verleidingen van het rechts- en links-radicalisme. Aan gelovigen die niet naar de bisschoppelijke vermaningen wilden luisteren, werden in de verklaringen van 2 februari 1934 en 6 mei 1936 zware kerkelijke straffen in het vooruitzicht gesteld. Paus Pius Xl zegde in 1937 in ideologisch opzicht met de encyclieken Divini Redemptoris en Mit brennender Sorge respectievelijk het communisme en het nationaal-socialisme op niet mis te verstane wijze de Roomse wacht aan. Voor de bisschoppen in Nederland betekende deze Vaticaanse stellingname, dat zij de strijd tegen deze totalitaire ideologieën met des te meer energie aangingen.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bestond er dan ook geen twijfel over wat hun als kerkelijke leiders te doen stond: zowel om ideologische als om nationale motieven verzet bieden aan het onrecht van de Duitse bezetting. In aangelegenheden van gemeenschappelijk belang hebben zij samen met de leiding van de protestants-christelijke kerkgenootschappen, waarmee de R.K. Kerk voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis verbonden was in het Inter-Kerkelijk Overleg (IKO), hun stem laten horen tegen de misdaden van de bezetter, onder meer tegen de vervolging van de joden. In zaken die specifiek voor het katholieke volksdeel van belang waren, hebben zij afzonderlijk stelling genomen tegen de bezettingsmacht.

Speciaal het met zo veel moeite opgebouwde bestel van katholieke organisaties en instellingen is slachtoffer geworden van de ideologische „gelijkschakeling” die in het kader van het nationaal-socialisme werd nagestreefd. De bisschoppen hebben het zo ver echter niet laten komen. Op hun aanwijzingen hebben de betreffende katholieke organisaties zichzelf opgeheven. Voor zover dat mogelijk was, werden bepaalde taken voortgezet onder de dekmantel van de Katholieke Actie (KA). Navrant genoeg kreeg de KA als alternatief voor de opgeheven zuilorganisaties eindelijk de kans zich te ontplooien, hetgeen na de oorlog de nodige problemen met zich meebracht toen er weer „ontkoppeld” moest worden. Ten behoeve van de talrijke functionarissen die op straat kwamen te staan door de opheffing van de katholieke organisaties, werd het Fonds Bijzondere Noden in het leven geroepen.

Aangemoedigd door het spreken en door de houding van de bisschoppen, vooral van de Utrechtse aartsbisschop J. de Jong, hebben de „gewone” katholieken – leken èn priesters – op verschillende plaatsen en momenten deelgenomen aan de verzetsactiviteiten. Hierdoor kwamen Nederlanders van uiteenlopende geloofs- en levensovertuiging met elkaar in contact, in een mate die voorheen niet mogelijk was geweest. Op een ander niveau gold dit ook voor het gedwongen samenzijn van de intellectuele, politieke en culturele elite in de gijzelaarskampen die werden ingericht in de seminaries te Haren en Sint-Michielsgestel. De oorlogsomstandigheden nodigden ook tot het voeren van oecumenische gesprekken uit. Vriend en vijand konden er voortaan nog meer dan voorheen van overtuigd zijn, dat katholieke Nederlanders echt betrouwbare vaderlanders waren. Voor wie er na hun houding tijdens de „revolutiepoging” aan het einde van de Eerste Wereldoorlog nog aan had getwijfeld, werd in de Tweede Wereldoorlog het definitieve bewijs van Nederlanderschap geleverd. Anderhalve eeuw na het feit van de staatsrechtelijke emancipatie was ook de sociale integratie van de katholieken in de Nederlandse samenleving een feit, ironisch genoeg opnieuw ten gevolge van een buitenlandse bezetting.

Literatuur

  • A.H.M. van Schaik, Aartsbisschop in oorlogstijd. Een portret van kardinaal De Jong (1885-1955), Baarn, 1996
  • M. de Keizer, De gijzelaars van Sint Michielsgestel. Een eliteberaad in oorlogstijd, Alphen aan de Rijn, 1979
  • A.F. Manning, „De Nederlandse katholieken inde eerste jaren van de Duitse bezetting”, in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, 8 (1978), pp. 105-129
  • L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940, Hilversum-Antwerpen, 1964
  • S. Stokman, De katholieke arbeidersbeweging in oorlogstijd, Utrecht, 1946
  • S. Stokman (red.), Het verzet van de Nederlandsche bisschoppen tegen nationaal-socialisme en Duitsche tyrannie. Herderlijke brieven, instructies en andere documenten, Utrecht, 1945.
Scroll naar boven