Met de Grondwetswijziging van 1983 is het waterschap definitief verankerd in het Nederlandse staatsbestel. Deze wijziging vorderde een organieke wet: de Waterschapswet, naar haar aard te vergelijken met de Provincie- en Gemeentewet uit de negentiende eeuw.
Het waterschap mag dan in juridisch opzicht op uniforme grondslag geregeld zijn (zie ook paragraaf 4), doch er bestaan grote verschillen tussen omvang en takenpakket van waterschappen. Sommige waterschappen hebben vooral taken op het gebied van waterkering en waterkwantiteit, terwijl andere tevens of alleen taken vervullen op het terrein van waterzuivering (zie paragraaf 5). Daarom kan niet gesproken worden van “het waterschap”. Opnieuw zijn het de fysisch-geografische, maar tevens historische kenmerken die ten grondslag liggen aan deze variatie. Allereerst moet in ons land onderscheid worden gemaakt tussen de lager en de hoger gelegen gebieden. In het gebied dat beneden de zeespiegel ligt (ruwweg het westen en noorden), is al snel de overgang gemaakt van kleinere lokale naar grotere regionale waterschappen. In het hoger gelegen gebied werden pas laat waterschappen ingesteld (sinds de negentiende eeuw) en voor zover zij er eerder waren, werden zij ook pas later in grotere eenheden ondergebracht.
Ter duiding van de taken van het waterschap wordt onderscheid gemaakt tussen de “natte” en de “droge” waterstaat. De “natte” waterstaat omvat beheer van keringen (dijken en dergelijke), waterkwantiteit, waterkwaliteiten vaarwegen. De “droge” waterstaat betreft het wegenonderhoud op de dijken, doch is nagenoeg uit het waterschappelijk takenpakket verdwenen (zie verder paragraaf 5).