Het Nederlandse veiligheidsbeleid van na de oorlog begon afwachtend. De neutraliteitspolitiek van vóór de oorlog veronderstelde een stabiel machtsevenwicht tussen Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië, dat er geen baat bij had dat een van hen het door zijn handel zo belangrijke Nederland zou bezetten. Binnen die gedachte was een eigen sterke defensiemacht overbodig. Dit machtsevenwicht bestond evenwel niet meer. Duitsland had Nederland wel degelijk bezet. Het was verslagen en werd nu als een gevaar beschouwd. Groot-Brittannië was door de oorlog verzwakt en voelde er weinig voor zich aan verplichtingen met het Europese vasteland te verbinden en Frankrijk werd gewantrouwd vanwege zijn instabiele binnenlandse politiek en de eigenzinnigheid van zijn leider Ch. de Gaulle. Nederland had het liefst een regionaal West-Europees pact gesloten, waar ook de Verenigde Staten bij betrokken was, maar de VS voerde een beleid gericht op een wereldwijde internationale organisatie, de Verenigde Naties. Nederland zag daarin bovendien zijn wens als middelgrote koloniale mogendheid te worden beschouwd niet vervuld. Een West-Europese alliantie kon in Nederlandse ogen een verbond met de VS niet vervangen. Bovendien zou een dergelijke alliantie in die tijd de Sovjet-Unie tegen de borst stuiten.
Dat Nederland onderdeel van een alliantie met de VS werd, kwam meer uit de omstandigheden voort dan uit beleid, buiten het gegeven dat Nederland zich geleidelijk aan bewust werd van de betekenis van de Duitse economie voor Nederlands herstel en van samenwerking met België en Luxemburg. Frankrijk en Groot-Brittannië sloten in maart 1947 het Verdrag van Duinkerken, dat zich formeel keerde tegen de mogelijkheid van toekomstige Duitse agressie. Na het uiteenvallen van de samenwerking tussen de vier Duitse bezettingsmogendheden eind 1947 riep de Britse minister van Buitenlandse Zaken E. Bevin in januari 1948 op tot politieke aaneensluiting van West-Europa. Groot-Brittannië was bereid verplichtingen met het Europese continent aan te gaan en Frankrijk, dat ook deel nam aan de Marshallhulp, had zich in het Westerse kamp geschaard. De politieke ontwikkelingen in Praag eind februari maakten duidelijk dat de politieke verhoudingen in Europa zich drastisch wijzigden en dat de Sovjet-Unie een andere positie in de internationale verhoudingen kreeg.
Anders dan Nederland reageerden België en Luxemburg direct positief op Bevins oproep. Nederland ging hierin pas mee dankzij de Benelux, waarin vooral de Belgische minister van Buitenlandse Zaken P.H. Spaak een actieve rol speelde. Door hun samenwerking waren de Beneluxlanden in staat enige concessies van Frankrijk en Groot-Brittannië af te dwingen. Zo wensten zij ook economische samenwerking naast een strikt militaire alliantie en benadrukte Nederland in dit verband de betekenis van de VS. Na de gebeurtenissen in Praag waren Groot-Brittannië en Frankrijk bereid een regionale veiligheidsorganisatie op te richten in overeenstemming met hoofdstuk 8 van het VN-Handvest. Daarmee kwamen zij aan de verlangens van de Beneluxlanden tegemoet. Op 17 maart 1948 sloten de vijf landen het Verdrag van Brussel over economische, sociale en culturele samenwerking en collectieve zelfverdediging. Mocht een van de landen worden aangevallen, dan zouden de andere partijen militaire en andere bijstand verlenen. Dit verdrag markeerde het einde van de Nederlandse neutraliteitspolitiek en van de naoorlogse afwachtende houding. Binnen het verdrag kwam een vorm van militaire coördinatie tot stand, de Westerse Defensie-Unie. Deze kreeg een hoofdkwartier in Frankrijk (in Fontainebleau) en het Comité van Opperbevelhebbers stond onder voorzitterschap van de Britse veldmaarschalk B.L. Montgomery. De organisatorische vorm die het Verdrag van Brussel hiermee begon aan te nemen, werd ook aangeduid als Westerse Unie. Deze zou nog een aantal jaren haar betekenis houden, onder meer omdat zij de ministers van Buitenlandse Zaken de gelegenheid bood regelmatig over de internationale verhoudingen te overleggen. Bovendien was de Westerse Defensie-Unie militair van belang totdat de VS naar aanleiding van de Korea-oorlog begin jaren vijftig in het kader van de Noord-Atlantische samenwerking een forse troepenmacht in West-Europa had opgebouwd.