In de na-oorlogse periode werd in Nederland, in vergelijking tot andere landen, zeer weinig gestaakt. Hierbij overtrof het aantal “wilde” stakingen het aantal georganiseerde stakingen in de periode 1945-1970.
Oorzaken van de arbeidsrust kunnen worden gevonden in de interne stabiliteit van de vakbeweging, de stabiele relatie van vakbonden met werkgevers(organisaties) en overheid, aanwezigheid van samenwerkingbevorderende overlegorganen, relatief weinig profileringsdrang van de verschillende vakbonden en de soms nauwe relaties tussen vakbonden en politieke partijen.
Toch is in de jaren zestig en zeventig geen sprake van rust. Net als in andere delen van de maatschappij werden ook machtsstructuren in de arbeidsverhoudingen ter discussie gesteld en kwam er een roep naar meer democratie, gelijkheid en emancipatie. Ook werd (in met name intellectuele kringen) de prestatie- en consumptiemaatschappij en het bedrijfsleven onder vuur genomen. Onder werknemers kwam kritiek op de “vakbondselite” met hun harmonie- en consensusmodel en op werkgevers in het algemeen. Dit zorgde voor conflictueuze situaties in bepaalde bedrijven en sectoren en deed de verhoudingen in de STAR en aan CAO-tafels polariseren.
Conflicten in de Rotterdamse haven sloegen over op andere sectoren (zoals de metaalindustrie) en regio’s. 1970 gaf een na-oorlogs hoogtepunt in stakingsactiviteit, die de vakbonden slechts deels wisten te organiseren. Nieuw voor Nederland was bijvoorbeeld de bedrijfsbezetting bij ENKA te Breda (1972) als reactie op saneringsplannen van het bedrijf. De gezamenlijke actie rond een degressieve prijscompensatie in 1973 was een voorbeeld van een ideologische opleving.
In de jaren tachtig en negentig was sprake van pacificatie. Onder druk van toenemende internationale concurrentie en hoge werkloosheid werd binnen de vakbeweging uitdrukkelijk erkend dat werkgelegenheid gebaat is bij herstel van bedrijfswinsten en er vond een maatschappelijke herwaardering plaats van de markteconomie. Ook de sterke verzwakking van de vakbeweging en de blijvende werkgeverserkenning van vakbonden als belangrijke onderhandelingspartners stimuleerden een coöperatieve houding van werknemersorganisaties. Met name in de jaren negentig is een aantal CAO’s qua inhoud en structuur minder rigide geworden.
Wel hebben vanaf de jaren tachtig uitbarstingen plaatsgevonden in bepaalde sectoren. Bonden in sectoren van overheid, gezondheidszorg en onderwijs demonstreerden af en toe fel tegen overheidsbezuinigingen. Ook in de bouw (langste na-oorlogse bouwstaking in 1995) en bij de spoorwegen vonden regelmatig stakingen plaats.