Aan deze politiek bleef Nederland stipt vasthouden, ook toen aan het einde van de jaren dertig de aanwijzingen steeds sterker werden dat Hitler zou proberen Europa met geweld in zijn greep te krijgen. Onder een kabinet-Colijn werd in 1937 een nieuwe dienstplichtwet aangenomen en besloten tot uitbreiding van leger en vloot. Men behoefde echter geen militaire deskundige te zijn om vast te stellen dat Nederland op eigen kracht Duitsland bij lange na niet zou kunnen weerstaan. Zoekt men naar een antwoord op de vraag waarom opeenvolgende kabinetten desondanks tot het bittere einde hebben vastgehouden aan de neutraliteitspolitiek, ja in deze politiek zelfs een soort nationale roeping hebben gezien, dan dienen verscheidene factoren en omstandigheden in ogenschouw te worden genomen.
In de eerste plaats moet worden betwijfeld of een reëel alternatief in de vorm van het aangaan van een bondgenootschap met één of meer landen voorhanden was. Frankrijk en Engeland waren in de jaren dertig bepaald niet verlangend om nauw samen te werken in een alliantie met de kleinere Westeuropese landen, zeker niet indien prijs werd gesteld op waterdichte militaire bijstandsgaranties.
Ten tweede sloot de gevoerde politiek aan bij de overheersende stemming onder de Nederlandse bevolking. Velen waren ontvankelijk gebleken voor de geest van pacifisme en idealisme, geloofden in de heilzame werking van goede bedoelingen en daden van deugdzaamheid in de internationale politiek, en sloten hun ogen voor het misdadige karakter van het nationaal-socialisme. Het geloof in de idee dat de neutraliteit een hogere zedelijke waarde vertegenwoordigde bleef ongebroken. De christelijk-historische politicus jhr. D.J. de Geer, die de laatste minister-president voor de oorlog zou zijn, sprak nog over de Nederlandse neutraliteit in termen van “een lichttoren in een duistere wereld”. In dit verband behoeft het geen verwondering te wekken dat enkele maanden na de Duitse aanval op Polen in september 1939 Nederland in de persoon van koningin Wilhelmina, tezamen met de Belgische koning, zijn goede diensten aan de in oorlog zijnde grote Europese staten aanbood om een einde aan het conflict te maken.
In de derde plaats was sprake van een doorwerking van ervaringen in het verleden. Nederland was er zeer lange tijd in geslaagd zich buiten de Europese twisten te houden en vaak werd de Eerste Wereldoorlog aangevoerd als bewijs dat het ditmaal ook wel niet zo’n vaart zou lopen. Slechts weinigen in Nederland beschikten over de juiste kennis en het benodigde inzicht om de ware aard van Hitlers politiek te doorzien. Wellicht kan men hier ook spreken van een gevolg van de neutraliteit, die Nederland immers op een zijspoor van de internationale betrekkingen had gehouden.
Op 10 mei 1940 werden de Nederlandse illusies wreed verstoord. In een nota die de Duitse gezant diezelfde dag aan de Nederlandse regering overhandigde werd krampachtig naar een rechtvaardiging gezocht voor de onverhoedse Duitse militaire aanval op Nederland. Deze was ondernomen, zo werd gezegd, om een op handen zijnde Frans-Engelse invasie te verijdelen. Een beschuldiging waarvoor de Duitsers geen begin van bewijs konden leveren.
Voor literatuur over de periode 1918-1940, zie:
- I.M. Tames, ‘Oorlog voor onze gedachten’. Oorlog, neutraliteit en identiteit in het Nederlandse publieke debat, 1914-1918, Hilversum, 2006
- P. Moeyes, De sterke arm, de zachte hand. Het Nederlandse leger en de neutraliteitspolitiek 1839-1939, Amsterdam, 2006
- R.L. Schuursma, Vergeefs onzijdig. Nederlands neutraliteit 1919-1940, Utrecht, 2005
- G. van Roon, Kleine landen in crisistijd: Van Oslo~staten tot Benelux, 1930-1940, Amsterdam, 1985
- A.F. Manning, Nederland en het buitenland 1918-1940, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel XIV Nieuwste Tijd. Nederland en België 1918-1940, Haarlem, 1979, pp. 336-364
- C.A. van der Klaauw, Politiek betrekkingen tussen Nederland en België 1919-1939, Leiden, 1953.
Zie ook voor beschouwingen van twee belangrijke tijdgenoten:
- H.A. van Karnebeek, De internationale positie van Nederland in de laatste veertigjaren, Den Haag, 1938
- A.A.H. Struycken, De hoofdtrekken van Nederlandsch buitenlandsch beleid, Arnhem, 1923.
Voorts een tweetal interessante geval studies:
- H.J.G. Beunders, Weg met de Vlootwet! De maritieme bewapening van het kabinet-Ruys de Beerenbrouck en het succesvolle verzet daartegen in 1923, Bergen, 1984
- A.S. Schuursma, Het onaannemelijk tractaat: Het verdrag met België van 3 april 1925 in de Nederlandse publieke opinie, Utrecht (diss.), 1975.
Een indringend beeld van het voorspel van de aanval op 10 mei 1940 verschaft: J.G. de Beus, Morgen, bij het aanbreken van de dag: Nederland driemaal aan de vooravond van oorlog, Rotterdam, 1977, pp. 11-129.
Zie voorts: L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, ‘s-Gravenhage, 1969-1988, 13 dln.