In mei 2006 diende staatssecretaris Van der Laan (D66) een voorstel voor een nieuwe Mediawet in bij de Tweede Kamer.
De aanleiding voor het indienen van het wetsvoorstel was tweeërlei:
Ten eerste de achteruitgang in het aantal, vooral jonge, kijkers: de publieke omroep verloor éénderde van de kijkers in de groep in twee jaar tijd. Ten tweede diende de wetgeving beter aan te sluiten op het tijdperk van de nieuwe media: internet, ondemand TV, digitale TV, podcasting. Het begrip “zendtijd” – vanaf het begin de kern van de omroepwetgeving – verloor daarmee een groot deel van haar betekenis: het dient nu te gaan om programma’s die op allerlei manieren kunnen worden uitgezonden, waarvan traditionele TV-zendtijd er maar één is. Programma’s zullen, met name door jongeren, steeds meer worden bekeken op internet (en in de nabije toekomst via de mobiele telefoon of via de I-pod).
De kern van het voorstel bestond uit de volgende elementen:
- de invloed van de omroepen wordt teruggedrongen. De Raad van Bestuur van de Publieke Omroep krijgt 80% van het omroepbudget (was: 25%). Deze Raad pogrammeert de netten en koopt de programma’s in
- de omroepen maken geen deel uit van de Raad van Bestuur
- de traditionele, verzuilde, omroepen zouden hun oude rol weer dienen op te vatten: het maken van programma’s met een eigen kleur op het gebied van opinie en debat. Ze krijgen daarvoor 20% van het budget. Daarnaast kunnen ze met eigen programma’s meedingen naar het budget van de Raad van Bestuur. De sinds enkele jaren ingezette trend naar meer onderlinge samenwerking tussen de omroepen wordt daarmee beëindigd
- het omroepbestel wordt toegankelijker voor nieuwe omroepen: zodra een omroep 50.000 leden of meer heeft zij toegang. De bijkomende toets naar de toegevoegde waarde van de nieuwe omroep kwam daarmee te vervallen
- de taakopdracht van de publieke omroep bestaat uit het uitzenden van nieuws, opinie, debat, cultuur, educatie en informatie i.h.a. Amusement kan een middel zijn om dat te realiseren, maar voor pretentieloos amusement zou geen plaats meer zijn. Dat sloot wonderwel aan bij de aanbeveling van de WRR in het rapport Focus op functies. Uitdagingen voor een toekomstbestending mediabeleid uit 2005. De Raad bepleitte daar een rol voor de overheid voor de functies nieuws, opinievorming en debat, educatie en informatie en cultuur. Geen overheidstaak op het gebied van vermaak en reclame.
Zie voor het wetsvoorstel: Bijlage 30.572, Handelingen Tweede Kamer 2005-2006, Vaststelling van nieuwe regels over de organisatie en uitvoering van de publieke mediaopdracht (Mediawet 20..), nrs. 1 e.v.
Het wetsvoorstel was een uitwerking van het Paasakkoord dat de coalitiepartijen CDA, VVD en D66 sloten na de crisis als gevolg van het verwerpen van het wetsvoorstel over de gekozen burgemeester door de Eerste Kamer.
Het kabinet-Balkenende II viel uiteindelijke toch op 30 juni 2006, kort na het indienen van het wetsvoorstel, dat nimmer door de Tweede Kamer behandeld is. Uiteindelijk trok het kabinet-Balkenende IV het voorstel op 4 maart 2008 officieel in vrijwel gelijktijdig met het indienen van een nieuw wetsvoorstel, zie de volgende paragraaf.