Mede in verband met het moeizame verloop en de lange duur van kabinetsformaties zijn in de loop der jaren diverse voorstellen gedaan om te komen tot hervorming van de procedure van kabinetsformatie.
G. Kuypers stelde in zijn boek Het politieke spel in Nederland, Meppel, 1967, pp. 103-160, voor, elk kabinet twee maanden voor de algemene verkiezingen bekend te laten maken of het in de komende vier jaar al dan niet wenst aan te blijven en zo ja, met welk program en met welke ministers. Komt een dergelijk “continueringsbesluit” tot stand en lijden de regeringspartijen als totaal bij de verkiezingen geen zetelverlies, dan blijft het kabinet aan. Wenst het kabinet niet aan te blijven, dan wordt na de verkiezingen een nieuw kabinet gevormd, waarvan in elk geval de grootste oppositiepartij deel uitmaakt en waarvan de minister-president uit die partij afkomstig is.
M. C. Burkens heeft voorgesteld de formatie van een kabinet aan een bepaalde termijn te binden, zie: M. C. Burkens, De kabinetsformatie 1977; deel II: de vorming van een CDA/VVD-kabinet, in: Nederlands Juristenblad, 53 (1978), pp. 28-35.
Indien binnen drie maanden geen kabinet zou zijn gevormd, zouden nieuwe verkiezingen moeten plaatsvinden. Verder pleit Burkens voor een nadere regeling en structurering van de formatieprocedure, onder andere door het maken van de afspraak dat de deelnemende partijen in het formatieoverleg slechts een beperkt aantal punten ter discussie zullen stellen in een beperkt aantal woorden en door het invoeren van vóóronderhandelingen door de fractiespecialisten, zie: M. C. Burkens, Kabinetsformatie in andere stijl, in: Nederlands Juristenblad, 53 (1978), pp. 608-609.
Tevens is een aantal voorstellen gedaan ten aanzien van de procedure voor het benoemen van een (in)formateur. L. J. Brinkhorst (D’66) lanceerde in de Tweede Kamer het voorstel de eerste formatieopdracht onmiddellijk na de verkiezingen te verstrekken aan de lijsttrekker van de grootste partij en deze opdracht te binden aan een termijn van circa één maand. Bij niet-slagen van de eerste formatiepoging is de lijsttrekker van de tweede grootste partij aan de beurt. Slaagt ook deze niet, dan treedt de gebruikelijke formatieprocedure in werking (Handelingen Tweede Kamer, zitting 1981-1982, pp. 326-327, 380-391, 384-385 en 389). Zie verder: P. P. T. Bovend’eert, Kabinetsformaties: het zwakke punt in ons staatsbestel, in: Tijdschrift voor Openbaar Bestuur, 8 (1982), pp. 371-375.
Onder andere H. C. Faas deed het voorstel de voorzitter van de Tweede Kamer tot informateur te benoemen (zie: De Tijd, 24-9-1982).
I. Samkalden (De kabinetsformatie: hoe het sneller en beter kan, in: Socialisme en Democratie 39 (1982), pp. 402-410) stelde voor bij de kabinetsformatie het inschakelen van informateurs te beperken en de lijsttrekker van de grootste partij het eerst in aanmerking te laten komen voor het formateurschap.
P. F. Maas ten slotte heeft in zijn boek Kabinetsformaties 1959-1973, ‘s-Gravenhage, 1982, voorgesteld de Tweede Kamer na verkiezingen een formateur te laten voordragen. In beginsel zou dat de kandidaat van de grootste partij zijn, tenzij een kamermeerderheid anders zou beslissen. De voorgedragen kandidaat zou door de Koningin moeten worden benoemd tot tijdelijk minister zonder portefeuille, speciaal belast met de kabinetsformatie, en zou in die hoedanigheid voor zijn werkzaamheden verantwoording schuldig zijn aan de Tweede Kamer. Indien de aldus aangewezen formateur er niet in zou slagen een kabinet te formeren, dan zou hij zijn functie ter beschikking moeten stellen en een voorstel moeten doen voor een opvolger. Dit voorstel zou geacht moeten worden conform de wens van de Kamer te zijn, tenzij een kamermeerderheid een andere kandidaat voorstelt (zie P. F. Maas, Kabinetsformaties 1959-1973, pp. 369-381).
Tijdens het kabinet-Van Agt II installeerde de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken E. van Thijn een nieuwe Staatscommissie van Advies inzake de Relatie Kiezers-Beleidsvorming (commissie Biesheuvel, mei 1982) met als taakopdracht: “de regering te adviseren over de vraag op welke wijze de invloed van de kiezers op de beleidsvorming vergroot zou kunnen worden. De commissie besteedt daarbij in het bijzonder aandacht aan:
-
de mogelijke verbetering van de procedure van kabinetsvorming binnen het bestaande grondwettelijke systeem;
-
andere voorzieningen dan bedoeld onder a, die ertoe kunnen strekken dat de kiezers direct of indirect invloed kunnen uitoefenen op de politieke samenstelling van een te vormen kabinet;
-
de verschillende vormen en mogelijke toepassingen van rechtstreekse uitspraken van de kiezers met betrekking tot onderwerpen van het overheidsbeleid.
De commissie bracht in maart 1984 haar eerste rapport uit, waarin zij de volgende aanbevelingen deed met betrekking tot het proces van kabinetsformatie.
- De periodieke verkiezingen voor de leden van de Tweede Kamer dienen in de tweede helft van de maand maart gehouden te worden
- De Koning benoemt op voordracht van de Tweede Kamer een formateur die wordt belast met de vorming van een door hem te leiden kabinet
- De Tweede Kamer doet, indien de ministers en de staatssecretarissen naar aanleiding van de verkiezingen hun ontslag hebben aangeboden, haar voordracht binnen een week na de eerste samenkomst van de nieuw gekozen Kamer
- Indien de formateur zijn opdracht aan de Koning teruggeeft, doet de Tweede Kamer binnen een week een voordracht voor een nieuwe formateur
- Bij tussentijdse kabinetscrises blijft de thans bestaande procedure gehandhaafd, zij het met dien verstande dat, indien een formateur moet worden benoemd, dit eveneens op voordracht van de Tweede Kamer geschiedt. De kamer doet een dergelijke voordracht binnen een week nadat de Koning de Kamer daarom heeft verzocht
- De formateur is verantwoording verschuldigd aan de Tweede Kamer. Hij brengt aan deze Kamer verslag uit over zijn werkzaamheden zo dikwijls als en in de vorm waarin de Kamer dit wenst, doch in ieder geval voor de beëindiging van zijn werkzaamheden
- De formateur handelt wat de openbaarheid tijdens de kabinetsformatie betreft zoveel mogelijk overeenkomstig de Wet openbaarheid van bestuur. De demissionaire minister-president maakt de informatie openbaar welke het kabinet uit eigen beweging aan de formateur verstrekt. De nieuw optredende minister-president beoordeelt welke stukken worden toegevoegd aan de reeds tijdens de formatie openbaar gemaakte documenten
- De regeerakkoorden dienen beknopt van inhoud te zijn en aan de vaststelling ervan dienen ook de kandidaat-ministers een bijdrage te kunnen leveren
- Kandidaat-staatssecretarissen dienen eerst na de benoeming van de ministers aangezocht te worden, terwijl tijdens de formatie geen verdergaande afspraken dienen te worden gemaakt dan over de zogenaamde politieke verdeling
- Uiterlijk binnen 14 dagen na de datum van het optreden van het nieuwe kabinet wordt in de Tweede Kamer een regeringsverklaring afgelegd
- De aanbevelingen genoemd onder de punten 1 tot en met 6 dienen in de wet te worden vastgelegd. De aanbevelingen genoemd onder de punten 7 tot en met 10 zouden als gedragsregels door betrokkenen in acht moeten worden genomen.