Omstreeks 1780 gingen kranten voor het eerst, naast zuiver-feitelijke mededelingen, ook politieke meningen weergeven. Regeling van de vrijheid van drukpers werd daardoor van groot belang. In artikel 16 van de Staatsregeling van het Bataafse Volk van 1798 werd dit (grond)recht voor het eerst geregeld. Het artikel luidde:
„Ieder Burger mag zijne gevoelens uiten en verspreiden, op zoodanige wijze, als hij goedvind, des niet strijdig met het oogmerk der Maatschappij. De vrijheid der Drukpers is heilig, mits de Geschriften met den naam van Uitgever, Drukker, of Schrijver voorzien zijn. Deze allen zijn, ten allen tijde, aansprakelijk voor alle zoodanige bedrijven, door middel der Drukpers, ten aanzien van afzonderlijke Persoonen, of de gantsche Maatschappij, begaan, die door de Wet als misdaadig erkend zijn”.
In de praktijk bleek de vrijheid van drukpers niet vrij van beperkingen te zijn. Onder het Staatsbewind bestond zij alleen voor publicaties van – volgens het bewind – volkomen betrouwbare berichten. Het Staatsbewind kon de persen en de winkel van de uitgever laten verzegelen wanneer een publicatie haar onwelgevallig was. De Staatsregeling van 1805 kende geen vrijheid van drukpers meer, en onder Koning Lodewijk Napoleon verscheen tussen 1806 en l810 een aantal decreten die de persvrijheid nog sterker beperkten dan voordien het geval was.
De inlijving bij Frankrijk had voor Nederland tot gevolg, dat in elk departement en in elke stad een numerus clausus voor drukkers werd vastgesteld en dat elke drukker en elke boekhandelaar onder ede zijn aanhankelijkheid aan Keizer Napoleon moest verklaren.
Na het vertrek van de Fransen werd in 1814 (K. b. van 21 januari 1814, Stb. 1814, nr. 17) de censuur afgeschaft.
De vrijheid van drukpers werd, op aandringen van de Belgische leden van de grondwetscommissie, in de Grondwet van 1815 opgenomen.
Artikel 227 van die Grondwet luidde:
„Het is aan elk geoorloofd om zijne gedachten en gevoelens door de drukpers, als een doelmatig middel tot uitbreiding van kennis en voortgang van verlichting te openbaren, zonder eenig voorafgaand verlof daartoe noodig te hebben, blijvende nogtans elk voor het geen hij schrijft, drukt, uitgeeft, of verspreidt, verantwoordelijk aan de maatschappij of bijzondere personen. voor zoo verre dezer regten mogten zijn beleedigd”.
Dit artikel bleef gelden tot 1848. Het verbood preventieve censuur, maar liet de mogelijkheid van repressieve censuur open. Van die mogelijkheid maakte de regering in 1815 gebruik. Het uitgeven van geschriften die getuigden van sympathie voor vreemde overheersing, of twist en wantrouwen onder de burgers konden veroorzaken, werd met zware straf bedreigd. In 1818 werd het beledigen van vreemde mogendheden strafbaar gesteld. Bij de grondwetswijziging van 1848 werd de vrijheid van drukpers geformuleerd in artikel 8:
„Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet”.
Deze formulering bleef sindsdien gehandhaafd (Grondwet, Artikel 7, lid 1).
Zie over de vrijheid van drukpers:
- M.T.C. Mathijsen (red.), Boeken onder druk : censuur en pers-onvrijheid in Nederland sinds de boekdrukkunst, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2011
- J.M. de Meij, Uitingsvrijheid. De vrije informatiestroom in grondwettelijk perspectief, Amsterdam, 1996 (2e, geheel herziene druk)
- A.J. Nieuwenhuis, Persvrijheid en persbeleid. Een onderzoek naar de verhouding tussen het recht op persvrijheid en overheidsmaatregelen tegen persconcentratie, Amsterdam, 1991
- G.D. Homan, The Staatsbewind and freedom of the press, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 89 (1976), pp. 12-27
- H.A. Enno van Gelder, Getemperde vrijheid. Een verhandeling over de verhouding van Kerk en Staat in de Republiek der Verenigde Nederlanden en de vrijheid van meningsuiting inzake godsdienst, drukpers en onderwijs gedurende de 17e eeuw, Groningen, 1972
- J.M.H.J. Hemels, Op de bres voor de pers. De strijd voor de klassieke persvrijheid, Assen, 1969.