Veranderingen in waarden en normen vormen een lastig onderwerp voor toekomstverkenningen. In voorspellend gerichte benaderingen wordt veelal een voortgang van thans waarneembare trends verondersteld, zonder dat deze assumptie een stevig empirisch fundament wordt gegeven of wordt gekwantificeerd. In met scenario’s werkende verkenningen wordt veel meer ruimte genomen voor culturele veranderingen, door de toekomstbeelden te alterneren op basis van culturele variabelen. In deze benaderingen blijft vaak impliciet welke factoren debet zijn aan de veronderstelde wijziging.
In de volgende studie wordt echter een zorgvuldig empirisch onderbouwde uitspraak gedaan over ontwikkelingen ten aanzien van zingeving: J.W. Becker, J. de Hart en J. Mens, Secularisatie en alternatieve zingeving in Nederland, Rijswijk, 1997.
Hoewel het accent in deze studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau ligt op een beschrijving en verklaring van de veranderingen tot op heden wordt toch onder meer een prognose gegeven van het lidmaatschap van kerkgenootschappen in 2020. Op grond van de regelmatigheid van de secularisatie in het verleden wordt verwacht dat de buitenkerkelijkheid in Nederland verder zal oplopen van circa 60% in 1995 tot 73% in 2020, ondanks een met de immigratie gepaard gaande aanzienlijke groei van de aanhang van de islam (van 2 tot 7%). De islamieten zouden zo de tweede gezindte in Nederland worden, na de rooms-katholieken. Het wordt onwaarschijnlijk geacht dat het fundamentalisme een grote aanhang zal verwerven.
De verregaande mate van secularisatie roept de vraag op of er een tegengestelde beweging op gang komt, waarbij mensen opnieuw naar levensbeschouwing gaan zoeken en daarvoor inspiratie vinden buiten de traditionele kerkelijke organisaties. Religieuze zingeving van het bestaan zou immers een basisbehoefte kunnen vormen. Daarentegen is ook denkbaar dat transcendentale zingeving vrijwel geheel uit de samenleving verdwijnt. Om dit te onderzoeken is empirisch materiaal verzameld over de aanhang van andere levensbeschouwelijke bewegingen dan de gevestigde grote kerkgenootschappen. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen „bewegingen” waarbij nog van een zekere mate van organisatie sprake is (zoals Pinksterbeweging, Hare Krishna-beweging, soefisme, antroposofie), en „paraculturele denkbeelden”, waarbij dit niet het geval is (zoals reïncarnatie, zen, New Age). De secularisatie in Nederland blijkt samen te gaan met een zekere mate van levensbeschouwelijke substitutie, die zich eerder richt op de paracultuur dan op alternatieve levensbeschouwelijke organisaties. Laat het belang van alternatieve zingeving zich moeilijk ontkennen, haar aanhang is niet zo groot dat van een culturele omslag gesproken kan worden. Bovendien is de aandacht van het publiek verdeeld over een aanzienlijk aantal aanbieders van dit type denkbeelden en is de betrokkenheid beperkt. Door de fragmentatie dienen speculaties over een „nieuwe religieuze golf” die we momenteel zouden beleven gerelativeerd te worden.