Waterbeheer in cijfers

Van de totale oppervlakte van het Nederlandse grondgebied (41.528 km²) bestaat 18,6% uit water. Het bodemgebruik in de verschillende provincies is weergegeven in tabel 1.

Uit deze tabel blijken grote verschillen tussen de provincies. De provincies Zeeland en Friesland zijn de meest waterrijke gebieden.

Tabel 1. Bodemgebruik per provincie, 1-1-2004.

Provincie

Oppervlakte water km²

Oppervlakte land km²

Totale oppervlakte km²

Groningen (PV)

631,92

2 335,98

2 967,90

Friesland (PV)

2 391,61

3 349,26

5 740,87

Drenthe (PV)

38,38

2 641,98

2 680,37

Overijssel (PV)

94,13

3 326,73

3 420,86

Flevoland (PV)

993,00

1 419,30

2 412,30

Gelderland (PV)

161,45

4 975,06

5 136,51

Utrecht (PV)

62,96

1 386,16

1 449,12

Noord-Holland (PV)

1 421,41

2 670,36

4 091,76

Zuid-Holland (PV)

585,28

2 818,10

3 403,38

Zeeland (PV)

1 145,80

1 788,09

2 933,89

Noord-Brabant (PV)

162,46

4 919,29

5 081,76

Limburg (PV)

56,17

2 153,05

2 209,22

totaal

7 744, 57

33 783,36

41 527,93

Bron: CBS Statline

Heel duidelijk tekent zich het verschil af tussen de provincies welke overwegend beneden en die welke boven de zeespiegel liggen. Van alle functies die het water vervult, zijn de economische en consumptiefunctie de belangrijkste.

Ten aanzien van de eerstgenoemde functie is de bevaarbaarheid van rivieren en kanalen van belang. In totaal beschikte ons land in 2004 over meer dan 5000 km bevaarbare waterwegen (dit is inclusief de vaargeulen in de Waddenzee, het IJsselmeer en de Eems). Daarvan bestaat 841 km uit rivieren en ruim 3700 km uit kanalen. Hoe belangrijk deze vaarwegen zijn blijkt wel uit de omvang van het goederenvervoer op de Nederlandse binnenvaart. Deze bedroeg in 2002 in totaal circa 314.007 miljoen ton. Wanneer de zeevaart hierbij wordt meegerekend, is dit ruim een vijfde van het totale beroepsgoederenvervoer in ons land.

De drinkwaterproductie in ons land heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt. De totale productie in 2000 is ruim tien maal zo groot als in 1925. De drinkwaterproductie is geen waterschappelijke taak, doch wordt hoofdzakelijk verzorgd door drinkwaterleidingbedrijven.

Het intensieve watergebruik is sterk belastend voor de waterkwaliteit. Deze belasting wordt uitgedrukt in zogeheten inwonerequivalenten. Eén inwonerequivalent is gelijk aan de hoeveelheid zuurstof die nodig is om afvalstoffen in het afvalwater, dat door één persoon per etmaal wordt geproduceerd, af te breken. In onderstaande tabellen wordt respectievelijk de drinkwaterproductie en de lozing van afvalstoffen inzichtelijk gemaakt.

Tabel 2. Afgeleverd drinkwater geproduceerd door waterleidingbedrijven, naar herkomst, 1925-1993, in miljoenen kubieke meters

Jaar

Grondwater

Water uit infiltratiegebied

Oppervlaktewater

Totaal

1925

38

35

36

109

1930

73

42

46

161

1940

97

58

59

214

1950

169

74

73

316

1960

286

116

103

505

1970

528

166

175

869

1980

668

181

162

1011

1990

810

212

212

1233

1995

810

207

211

1229

2000

745

222

220

1187

N.B. De cijfers voor 1925, 1930 en 1940 zijn schattingen.

Bron: CBS, Energiemonitor 2001-3, p. 52.

Tabel 3. Lozing van zuurstofbindende stoffen in afvalwater, 1995-2000 in 1000 i.e

Jaar

Bedrijven en instellingen

Land- en tuinbouw

Huishoudens

Totaal

1995

7 412,2

132,4

15 459,0

22 871,2

2000

7 272,7

116,3

15 925,5

23 198,3

Bron: CBS, 2003.

Tabel 3 spreekt bijna voor zichzelf. De huishoudens behoren tot de grootste vervuilers in ons land. De land- en tuinbouw zijn nauwelijks belastend, althans wat het afvalwater betreft. Land- en tuinbouw zijn wel belastend voor het oppervlaktewater.

Bijna al het afvalwater van bedrijven (92%) en huishoudens (98%) wordt gezuiverd bij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Een aantal bedrijven met veel afvalwater zuiveren in een eigen afvalwaterzuiveringsinstallatie. In het buitengebied vindt ook nog ongezuiverde lozing plaats omdat niet alle percelen zijn aangesloten op de riolering: in 2003 waren er in Nederland circa 160.000 percelen waar nog ongezuiverd geloosd werd. In 2005 moet een einde komen aan deze praktijk, ofwel door aansluiting op de riolering ofwel door de plaatsing van een Individuele Behandelingsinrichting van Afvalwater (IBA). Als gevolg van de implementatie van de Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater vinden er grote technische aanpassingen plaats op de RWZI’s om een betere zuiveringsprestatie voor nutriënten (“voedingsstoffen”, in het water ook “eutrofiërende stoffen” genoemd) te bewerkstelligen. Dit moet leiden tot een vermindering van de emissie naar en de belasting van het oppervlaktewater door vermestende stoffen. Vermesting is de verhoogde verrijking van bodem, oppervlaktewater, grondwater en lucht met voornamelijk de nutriënten stikstof (N), fosfor (P) en in mindere mate kalium (K). Vermesting vormt een milieuprobleem wanneer een verhoogd gehalte van deze stoffen ecologische processen en natuurlijke kringlopen verstoort. De belasting van het oppervlaktewater met fosfor via het effluent (slib) van RWZI’s is tussen 1985 en 2001 met ruim 75% gedaald. Dit is het gevolg van de invoering van fosfaatvrije wasmiddelen en een verbeterde fosfaatverwijdering tijdens het zuiveringsproces.

Scroll naar boven