In de twintigste eeuw is het aantal categorieën dat belang heeft bij het werk van het waterschap geleidelijk uitgebreid. In de jaren twintig zijn zo ook gebouwde onroerende goederen erbij getrokken. Sinds de WVO is het aantal categorieën verder uitgebreid en het omvat op dit moment: eigenaren van gebouwde onroerende goederen. Eigenaren van ongebouwde onroerende goederen, pachters, ingezetenen en de gebruikers van bedrijfsgebouwen. Burgers kunnen te maken krijgen met de volgende waterschapsheffingen.
Verontreinigingsheffing
De verontreinigingsheffing, die door alle ingezetenen wordt betaald, is momenteel de grootste inkomstenbron voor de waterschappen. De landelijke opbrengst in 2003 van de hieronder nader te bespreken omslagheffingen bedroeg 678 miljoen euro, tegen 1.079 miljoen euro voor de verontreinigingsheffing. Met de opbrengst van deze heffing worden de kosten gedekt van de waterkwaliteitstaak. Deze taak betreft de zuivering van het rioolwater en de zorg voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. De hoogte van de aanslag wordt bepaald door het aantal vervuilingseenheden. Huishoudens betalen in de regel voor drie vervuilings-eenheden, alleenwonenden kunnen een verzoek indienen om voor één vervuilingseenheid te worden aangeslagen. Voor bedrijven wordt het aantal vervuilingseenheden vastgesteld op basis van het waterverbruik en de mate van vervuiling. De verontreinigingsheffing wordt dus geheven op grond van het principe de vervuiler betaalt. Dit heeft consequenties voor de bestuurssamenstelling, gegeven de trits belang-betaling-zeggenschap. De traditionele belangen (die van eigenaren van ongebouwd onroerend goed) zouden immers wel eens in het gedrang kunnen komen. Voor een goede afweging van de verschillende belangen werd daarom vanaf 1977 onderscheid gemaakt tussen de specifieke (traditionele) taakbelangen, die vooral een “economisch” karakter hebben, en de algemene taakbelangen die elke burger raken. Sinds de Waterschapswet van 1992 spreekt men van taakbelangen en verwante belangen. Taakbelangen, die rechtstreekse en voortdurende waterschapszorg behoeven, worden op hun beurt weer onderscheiden in algemene belangen en specifieke belangen. Specifieke taakbelangen zijn gekoppeld aan eigendom of gebruik van onroerende zaken. Algemene taakbelangen zijn de belangen van een ieder die in het waterschapsgebied woont bij de taakuitoefening van het waterschap ten behoeve van het wonen, werken en recreëren in het beheersgebied. Alleen taakbelangen komen in aanmerking bij de bestuurssamenstelling en worden bij de omslagheffing betrokken. Verwante belangen betreffen taken die niet specifiek onder verantwoordelijkheid van het waterschap vallen, doch waarmee het waterschap in haar taakuitoefening wel rekening moet houden zoals natuurbehoud en recreatie.
Ingezetenenomslag
De ingezetenenomslag wordt geheven voor iedere woonruimte, omdat alle gebruikers van woonruimten belang hebben bij het werk van het waterschap. De hoofdbewoner van ieder huishouden krijgt een aanslag voor de waterkeringstaak en de waterkwantiteitstaak van het waterschap. Bepalend voor de aanslag is de situatie van de hoofdbewoner op 1 januari van het belastingjaar. De aanslag is voor alle ingezetenen van een waterschap gelijk. Bedrijven betalen geen ingezetenenomslag.
Omslagheffing gebouwd en ongebouwd
De omslagheffing gebouwd wordt opgelegd aan eigenaren van huizen of bedrijfspanden. Basis voor de heffing is de economische waarde van het pand. Deze waarde, de WOZ-waarde, wordt door de gemeente vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Eigenaren van grond of water betalen een omslagheffing ongebouwd. De hoogte van de aanslag is afhankelijk van de oppervlakte in hectaren. Bovendien heeft een zogenaamde classificatie invloed op de hoogte van de aanslag. Hierbij wordt de omslagklasse bepaald door het belang van de taakuitoefening van het waterschap met betrekking tot de grond.
Zoals reeds vermeld (paragraaf 4.3.1) zijn er vergevorderde plannen om de vertegenwoordiging van de categorie gebouwd af te schaffen. Dit in navolging van het Interdepertamentaal Beleidsonderzoeksrapport (IBO-rapport) dat voorstellen doet voor hervormingen van het waterschapsbestuur. Dit vereenvoudigt de verkiezingen doordat huizenbezitters voortaan alleen maar hoeven te stemmen voor de categorie “ingezetenen”. Er gaan stemmen op om dit door te vertalen naar de heffingen. Omdat eigenaren van onroerend goed hun bestuurspositie verliezen zouden ze ook minder moeten betalen. Voorgesteld wordt om de heffing voor eigenaren van gebouwen – die tevens een ingezetenenheffing betalen voor het gebied waar het waterschap de zorg voor heeft – te schrappen en daarvoor in de plaats de heffing voor ingezetenen te verhogen. Hiermee zou tevens worden bespaard op de inningskosten die liggen tussen de 6 en 19 procent van de belastingopbrengsten. De kosten die het waterschap maakt voor de eerste heffing zijn door onder andere de verplichte taxatie hoog in verhouding tot de opbrengst. Tegenstanders van dit voorstel geven aan dat gebouwen belast moeten blijven op basis van de waarde die gemeenten vaststellen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, simpelweg omdat er voor deze categorie werk wordt verricht.
Andere inkomsten
De inkomsten van het waterschap bestaan naast de omslag- en de verontreinigingsheffing uit leges, rechten, doeluitkeringen van Rijk en provincies en inkomsten uit bezittingen. Leges worden geheven om de administratieve kosten te dekken voor de behandeling van vergunningen, ontheffingen en dergelijke. De “rechten” omvatten brug-, haven- en sluisgelden (tolgoederen), alsmede de precariobelasting op voorwerpen onder, op of boven de voor openbare dienst bestemde en aan waterschap toebehorende gronden en wateren. Dit omvat onder andere bruggen, dammen, kabels en leidingen. Rijk en provincies verstrekken doeluitkeringen, zoals een bijdrage van het Rijk in de kosten van onderhoud van zee- en rivierkeringen (sinds 1994 verloopt dit via het Provinciefonds), een 100%-bijdrage van het Rijk in de kosten voor de uitvoering van de Deltawet en bijdragen van het Rijk in de kosten voor het wegenonderhoud. Dit laatste zal overigens worden overgeheveld naar het Gemeentefonds. Inkomsten uit bezittingen omvatten onder andere maal- en draaipremies voor molens en subsidies in het kader van de Monumentenwet.
Ontwikkelingen
De waterschappelijke inkomsten zijn de laatste 50 jaar zeer sterk gegroeid, van 32 miljoen euro in 1950 via ruim 1 miljard in 1990 naar 1,75 miljard euro in 2003. Deze groei heeft zich vooral na 1970 –na de invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren– voorgedaan.
Tabel 6. Belastingopbrengst 2003 naar soort
Belastingopbrengsten in 2003, naar belastingsoort |
Miljoenen euro’s |
Ingezetenenomslag |
204 |
Omslag gebouwd |
291 |
Omslag ongebouwd |
183 |
Verontreinigingsheffing |
1.079 |
Totaal |
1.757 |
Bron: CBS Statline
Tabel 7. Belastingopbrengst 2003, naar taak.
Belastingopbrengsten in 2003, naar taak |
Miljoenen euro’s |
Waterkering |
115 |
Waterkwantiteit |
515 |
Waterkwaliteit |
1.079 |
Wegen |
45 |
Vaarwegen |
3 |
Totaal |
1.757 |
Bron: CBS Statline
De uitgaven van waterschappen zijn navenant toegenomen. Over het algemeen zijn de uitgaven wat hoger geweest dan de inkomsten. Het grootste deel het budget gaat op aan de exploitatiekosten. De rest wordt geïnvesteerd in bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsinstallaties, gemalen, gebouwen en dijkversterkingen.
Perceptiekosten en “breed waterspoor”
Momenteel ontvangt de burger diverse rekeningen die betrekking hebben op waterge- en verbruik. Naast de bovenvermelde belastingen moet het drinkwater apart worden afgerekend bij het drinkwaterbedrijf alsmede rioolrecht worden betaald aan de gemeente welke zorg draagt voor het transport van het afvalwater. Dit uitgebreide scala aan “waterrekeningen” tezamen met het relatief onbekende waterschap zorgt ervoor dat de kosten voor het innen van al deze belastingen – in jargon: de perceptiekosten – bij de burger hoog zijn. Breed gedragen is de opvatting dat deze perceptiekosten omlaag moeten. Met het oog hierop en belangrijker nog, gelet op de wens zuiniger om te gaan met water, heeft het kabinet plannen ontwikkelt om het zogenaamde brede waterspoor door te voeren. In een aantal regio’s wordt hier al mee geëxperimenteerd. Uitgangspunt bij dit beleid is dat per m³ gebruikt water een vaste prijs moet worden betaald. Alle kosten die gemoeid zijn met de winning van drinkwater, het transport en de zuivering van het afvalwater worden in dat bedrag verdisconteerd.
Een belangrijke voorwaarde voor dit “brede waterspoor” is wel dat een differentiatie van de verschillende kosten voor drinkwater, riolering en zuivering zichtbaar moet zijn. Het vermelden van enkel één bedrag leidt namelijk tot onduidelijkheid bij de burger over de besteding van zijn geld en over waar de burger met zijn vragen hierover naar toe moet.
Schatkistbankieren
In het regeerakkoord van VVD en PvdA is opgenomen dat voor decentrale overheden in 2013 verplicht schatkistbankieren gaat gelden. Daarmee worden de risico’s van beleggen voor decentrale overheden voorkomen.