Organisatie onder ondernemers heeft een lange geschiedenis. In de middeleeuwen werkten patroons samen om ten opzichte van lokale autoriteiten sterker te staan. In de zeventiende en achttiende eeuw werkten de Zaansche ondernemers samen om de kwetsbaarheid van hun molens voor storm, bliksem en brand te verminderen, zie: B.F. van Waarden, “Machtsvorming in een werkgeversorganisatie. De beginjaren van de Algemene Werkgevers-Vereniging (1919-1925) als voorbeeld”, in: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 3 (1987).
In de Napoleontische tijd waren alleen organisaties, ingesteld door de overheid toegestaan, maar toch bleven ondernemers samenwerken om overheidstaken uit te voeren in deels zelfgereguleerde Kamers van Koophandel en Fabrieken.
In de tweede helft van de negentiende eeuw vond een soort wederopleving van gilden plaats toen winkeliers en ambachtslieden onderling afspraken maakten over prijzen en produktkwaliteit. Op sociaal terrein ontstond op regionaal niveau, veelal uit paternalistische overwegingen, samenwerking bij ziekenfondsen, fabrieksscholen en vrije-tijdsvoorzieningen.
Kenmerken van werkgeversorganisaties tot de Eerste Wereldoorlog waren:
- nadruk op economische belangenbehartiging
- lokale organisatie
- aanwezigheid in sectoren van handel en ambacht. In de industrie begon de organisatie in de regionaal geconcentreerde industrieën als steenfabricatie, pottenbakkerijen, textielfabrieken en houtindustrie.
Naarmate vakbonden groeiden, hielden ondernemersorganisaties zich meer bezig met de belangenbehartiging op sociaal terrein en centraliseerden werkgevers hun activiteiten. In 1911 waren er circa 80 à 90 (veelal ondernemings-) CAO’s met vakbonden gesloten.
Ondanks nauwelijks ontwikkelde netwerken op landelijk niveau, ontstond de eerste belangrijke landelijke organisatie Vereniging voor Nederlandse Werkgevers (VNW) relatief snel. Initiatiefnemers waren een paar industriëlen die zich met een beoogde Ongevallenwet beperkt voelden in hun eigen handelingsruimte (en de kosten moesten dragen). De VNW werd geleidelijk een spreekbuis voor werkgevers ten aanzien van zowel sociale als economische politiek.