De in 1954 door wijziging van het Verdrag van Brussel gevormde West-Europese Unie (WEU) leidde als veiligheidsorganisatie een slapend bestaan in de schaduw van de NAVO. De sociale en culturele taken waren in 1960 overgedragen aan de Raad van Europa. Wel functioneerde de WEU in die tijd op aandringen van Nederland nog als brug tussen de zes EEG-landen en Groot-Brittannië. De Franse president Ch. de Gaulle maakte hieraan in 1968 een eind, maar deze functie werd na zijn aftreden in 1969 hervat (tot 1973 toen Groot-Brittannië tot de Europese Gemeenschappen toetrad). De onderlinge consultatie van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen op het terrein van de buitenlandse politiek kreeg in de jaren zeventig een vervolg in de in 1970 begonnen Europese Politieke Samenwerking. Bij het dertigjarige bestaan van de WEU in 1984 ontstond het idee om meer gebruik van de WEU te maken en de Europese inbreng in de NAVO te versterken. In oktober 1987 presenteerde WEU in Den Haag het Platform voor Europese Veiligheidsbelangen en in 1988 verzorgde de WEU haar eerste militaire operatie in het gebied van de Perzische Golf. Daar werd gezocht naar mijnen die als gevolg van de oorlog tussen Irak en Iran de scheepvaartroutes van olietankers bedreigden. Het aantal lidstaten werd uitgebreid evenals het secretariaat. De afgetreden minister van Defensie W.F. van Eekelen begon in 1989 in Londen als secretaris-generaal van de WEU. Dit zou hij tot 1994 blijven.
In juni 1992 gaf de WEU de Verklaring van Petersberg af (na een conferentie op de Petersberg bij Bonn), waarin humanitaire en reddingsacties, vredesbewarende taken en gewapende taken onder vrede-afdwingende taken geformuleerd werden als WEU-taken op het terrein van crisisbeheersing. Deze zijn bekend geworden als Petersbergtaken. Achtergrond van deze verklaring waren discussies in de Europese Gemeenschap over een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het eind 1992 in Maastricht aangenomen Verdrag betreffende de Europese Unie verzocht de WEU om de besluiten en maatregelen van de EU die gevolgen hebben op defensiegebied uit te werken en uit te voeren. In 1994 werd het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU verder uitgewerkt, waarbij de WEU als defensiecomponent van de EU zou kunnen gaan functioneren. De WEU werkte in 1997 een actieprogramma uit en koppelde het voorzitterschap van de WEU aan dat van de EU, althans voor de gevallen van volwaardige lidstaten van de WEU. Het in 1997 aangenomen Verdrag van Amsterdam bevestigde de rol van de WEU, die de EU van een operationele capaciteit voorziet.
Ook de NAVO droeg bij tot reactivering van de WEU en wel door deze als een Europese pilaar binnen de hervormde NAVO te beschouwen. In 1994 stemde de NAVO in met de ontwikkeling van een op EU en WEU gebaseerde Europese veiligheids- en defensie-identiteit. Dit werd uitgewerkt in de zogeheten Combined Joint Task Forces. Feitelijk beschikt de WEU hiermee over NAVO-capaciteiten voor gevallen waarin de VS niet betrokken wil raken. Dit arrangement tussen WEU en NAVO en de nauwere militaire samenwerking van Frankrijk met de NAVO maken het onwaarschijnlijk dat de WEU zich tot een Europees militaire factor ontwikkelt. In 2001 werd besloten de eigen militaire staf van de WEU af te bouwen en het uitoefenen van operationele verantwoordelijkheden te staken. Tot de missies van de WEU hoorden in de jaren negentig controle op sancties tegen Servië en Montenegro en een politiemacht in de Bosnische stad Mostar.
Zie voor de reactivering van de WEU:
- S. Biscop, De integratie van de WEU in de Europese Unie. Europa op weg naar een Europese Defensie Organisatie, Leuven, 2000
- W. van Eekelen, Debating European Security, 1948-1998, Den Haag, 1998
- A. Bloed, R.A. Wessel (red.), The Changing Functions of the Western European Union. Introduction and Basic Documents, Dordrecht, 1994.