De zorg rond de geboorte vindt buiten het gezin plaats in ziekenhuizen, poliklinieken en thuis door kraamverpleegkundigen, consultatiebureaus en huisartsen. De allereerste levensjaren verblijft het kind in het ouderlijk gezin. In veel gevallen is er, door de groei van het aantal buitenshuis werkende moeders informele of formele kinderopvang aanwezig. De formele kinderopvang kampt met een tekort aan plaatsen. Hierdoor is men aangewezen op de informele opvang van grootouders of op commerciële opvang door particulieren. De grootouders die hun kleinkinderen opvangen worden zorgoma’s en zorgopa’s genoemd. Bedrijfsopvang is in Nederland nauwelijks aanwezig. Na de kinderopvang spelen de peuter- en kleuterspeelplaatsen een rol bij de opvang en de verzorging van jonge kinderen. In Nederland kunnen kinderen op hun vijfde jaar naar de basisschool. De leerplicht gaat in vanaf het vijfde jaar en loopt tot het zestiende jaar, waarna men gedurende twee jaar partieel leerplichtig is. Dit betekent dat kinderen al op vroege leeftijd te maken krijgen met andere verzorgers dan alleen de ouders. Ook voor schoolgaande kinderen zijn er vormen van opvang, zoals de buitenschoolse opvang. Ook hier zijn onvoldoende opvangplaatsen aanwezig.
Opvallend is dat vaders tegenwoordig een belangrijkere rol spelen bij de opvoeding van hun (jonge) kinderen dan vroeger. De overheid brengt via gerichte reclamecampagnes de rol van de vader onder de aandacht van het publiek. Zie over de rol van de vader bijvoorbeeld: F. Boer, M. Dekovic, J. Rispens en G. A. Smid, Vaders, in: Kind en Adolescent, nr. 1, 1998.